hoofdletters, leestekens

Nederlands - Taalverzorging

Hoofdletters en leestekens
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - Taalverzorging

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

'Lees' de tekst
goedemorgen allemaal wat fijn dat jullie er weer zijn na twee weken meivakantie we gaan nu de laatste periode in van het schooljaar en we hebben nog veel te doen deze periode gaan we starten met het onderdeel taalverzorging bij dit onderdeel gaan jullie leren waarom het belangrijk is om een goede zinnen te schrijven hoe schrijf je een mooie zin in welke volgorde staan de woorden en waarom moet je gebruik maken van punten en kommas kortom dit gaan we allemaal behandelen en leren 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het doel van hoofdletters en punten in een tekst?


Slide 3 - Open vraag

Welke regel(s) over hoofdletters en punten ken je al?



Slide 4 - Open vraag

Uitleg hoofdletters en puntenhoofdletters  

Hoofdletter komt altijd aan het begin van de zin. Een punt komt altijd aan het einde van een zin. --> Morgen gaan we naar een feest van een vriend.

 
Uitzonderingen geen hoofdletter begin zin
  • als de zin begint met een cijfer of getal
       100 meter verderop is een tankstation.
  • 's of 't aan begin van zin: dan hoofdletter bij tweede letter
       's Nachts droom ik dat ik op een mooi eiland ben met zon en zee.






Slide 5 - Tekstslide

Uitleg hoofdletters  

Eigennamen of afgeleiden

  • personen                   : Max, Lisa
  • naam organisatie MBO Den Bosch
  • aardrijkskunde       :  Alpen, Rusland, Turkse pizza
  • merknamen             :  Adidas, Mac Donalds
  • boek/film/tv-serie : Spijt, Home Alone
  • feestdagen               : Kerstmis, Suikerfeest, Koningsdag
  • historische gebeurtenissen: Tweede Wereldoorlog















Slide 6 - Tekstslide

Uitleg hoofdletters  

Uitzonderingen: geen hoofletter eigennamen

  •  stromingen en afgeleiden    :  christendom, islam, kerstvakantie
  •  windstreken                                 : oosten, westen, zuidoosten
  •  historische perioden                : prehistorie,  middeleeuwen
  • functiebenamingen en titels : minister-president















Slide 7 - Tekstslide

Uitleg leestekens - punt

* achter elke zin (geeft het einde van een zin aan). 

Ik laat de hond uit.

* Na een afkorting: blz., ca., H. van der Laan

* In een afkorting waar elke letters staat voor een woord:

a.d.h.v. / m.a.w. / d.w.z.

* Je schrijft geen punt als de zin eindigt met een afkorting:

We verkopen handschoenen, sjaals, mutsen etc. 



Slide 8 - Tekstslide

Uitleg: leestekens - dubbele punt en puntkomma:/;
 : geeft aan dat er een opsomming volgt. 
VB: Mensen verzamelen de gekste dingen: rugkrabbers, kotszakjes en navelpluis.

: voor een citaat (let op: na de dubbele punt komt dan wel een hoofdletter!):
VB: Ze zeiden: 'Dat kan geen toeval zijn.'

; staat tussen zinnen die sterk met elkaar verbonden zijn, maar die ook op zichzelf kunnen staan. 
VB: De meeste katten houden niet van regen; de meeste mensen zijn er trouwens ook niet dol op. 

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg: leestekens - beletselteken ...
Het beletselteken geeft aan dat de tekst wordt afgebroken. De zin of het woord moet je dan in je hoofd verder aanvullen. 

Je schrijft geen vierde punt als een zin eindigt met een beletselteken.

Voorbeelden:
Luister, voordat je me weer onderbr...
Wat, heb je echt...?!

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg leestekens - komma
tussen 2 gezegden (persoonsvormen): Als jij de hond uitlaat, bak ik alvast de pannenkoeken.
in een opsomming: Bij de bakker koop ik brood, krentenbollen en koekjes.
 voor een voegwoord: Dat vind ik een goed idee, want dan zijn we op tijd klaar.
in een lange zin  (geeft een pauze aan): Het is een misvatting, dat jongeren niet nadenken over hun toekomst
Voor of nadat je iemand aanspreekt: Meneer, zit de stekker in het stopcontact?
Na de aanhef in een brief of e-mail: Beste Robin, Geachte Mevr. Van der Zwan, 




Slide 11 - Tekstslide

Uitleg leestekens - apostrof '
- als je één of meerdere letters uit een woord weglaat: m'n favoriet / A'dam
- als een meervouds- of bezitsvorm uitspraakverwarring geeft: komma's / Carla's partner.
- na de bezitsvorm van namen die eindigen op een s-klank: Rens' vader
- bij verkleinwoorden die eindigen op -y: baby'tje

Slide 12 - Tekstslide

Uitleg leestekens - aanhalingstekens
  • als je citeert (woord of zin letterlijk overnemen uit tekst)

       'Ik accepteer en respecteer de ander zoals hij/zij is'

        = geciteerd uit de Schoolgids

  • opschrijven wat iemand precies zo heeft gezegd

       Nienke zei: 'Ik zie je vanmiddag om 15.00 uur bij de bushalte.'

  • LET OP: als iemand iets DENKT, schrijf je GEEN aanhalingstekens. 

        Als ze dat maar niet hoort, dacht hij. 


Slide 13 - Tekstslide

Uitleg leestekens (haakjes)
Haakjes gebruik je om extra informatie te geven die je ook zou kunnen weglaten.

Voorbeeld: Op de camping (waar nauwelijks bereik was) heb ik wel drie boeken uitgelezen. 

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg leestekens liggend streepje -
Een liggend streepje gebruik je als:
- afbreekstreepje: het afbreekstreepje zie je altijd aan het einde van re-
gels in woorden die niet helemaal op een regel passen. 
- koppelteken: meester-bakker / auto-ongeluk / milieu-inspectie
- weglatingsstreepje: spelling- en interpunctieregels / dorpsstraten en -pleinen. 

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag:
Maken: oefenboek blz. 134 - 135: opdracht 2, 3, 6
Gebruik handboek blz. 190-191 of deze Lesson Up les voor informatie. 
Bekijken: filmpje in Lesson Up les.
Maken: quizvragen in Lesson Up les.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

1. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en de punten.
A
de boom valt om
B
De boom valt om.
C
de boom valt om.
D
De boom valt om

Slide 18 - Quizvraag

2. Welke spelling is goed? Let op hoofdletters en de punten.
A
25 euro moest ik betalen voor dat T-shirt.
B
25 Euro moest ik betalen voor dat t-shirt.
C
25 Euro moest ik betalen voor dat t-shirt
D
25 euro moest ik betalen voor dat T-shirt

Slide 19 - Quizvraag

3. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en punten
A
'S Nachts zie je de maan het best.
B
'S nachts zie je de maan het best.
C
's nachts Zie je de maan het best.
D
's Nachts zie je de maan het best.

Slide 20 - Quizvraag

4. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter en punten.
A
'S-Hertogenbosch is de hoofdstad van Noord-Brabant.
B
's Hertogenbosch is de hoofdstad van Noord-Brabant
C
'S-Hertogenbosch is de hoofdstad van Noord-Brabant.
D
's-Hertogenbosch is de hoofdstad van Noord-Brabant.

Slide 21 - Quizvraag

5. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
Is jeroen vandaag ziek?
B
Is Jeroen vandaag ziek?
C
Is Jeroen ziek vandaag.
D
Is Jeroen ziek vandaag!

Slide 22 - Quizvraag

6. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
Vanavond eten we italiaanse salade met mozzarella.
B
Vanavond eten we Italiaanse salade met mozzarella.

Slide 23 - Quizvraag

7. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
De beste serie vind ik Game of Thrones.
B
De beste serie vind ik game of thrones!
C
De beste serie ik Game of thrones?
D
De beste serie vind ik game of Thrones.

Slide 24 - Quizvraag

8. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
Met pasen eten we bij mijn oma.
B
Met Pasen eten we bij mijn oma.
C
Met pasen eten we bij mijn oma?
D
Met Pasen eten we bij mijn Oma.

Slide 25 - Quizvraag

9. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Zijn dat echte Nike-schoenen?
B
Zijn dat echte nike-schoenen?
C
Zijn dat echte nikeschoenen?
D
Zijn dat echte Nike schoenen!

Slide 26 - Quizvraag

10. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
Dat kasteel is gebouwd in de Middeleeuwen?
B
Dat kasteel is gebouwd in de Middeleeuwen.
C
Dat Kasteel is gebouwd in de Middeleeuwen
D
Dat kasteel is gebouwd in de middeleeuwen.

Slide 27 - Quizvraag

11. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen?
B
De zon komt op in het Oosten en gaat onder in het Westen.
C
De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen.
D
De Zon komt op in het oosten, en gaat onder in het Westen

Slide 28 - Quizvraag

1. Zet de komma en punt op de juiste plek.

Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen

Slide 29 - Open vraag

3. Zet de komma en punt op de juiste plek.

Terwijl ik nog in bed lig staat mijn moeder al de was te strijken

Slide 30 - Open vraag

4. Zet de komma en punt op de juiste plek.

Als je morgen het huiswerk niet af hebt mag je niet naar jouw vriendin

Slide 31 - Open vraag

5. Zet de komma en punt op de juiste plek.

De les wiskunde van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is

Slide 32 - Open vraag

1. Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 33 - Quizvraag

2. Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 34 - Quizvraag

3. Welke zinnen van Nielsons liedje 'IJskoud' zijn goed geciteerd?

A
Het is ijskoud. En je woorden maken wolkjes in de lucht.
B
'Het is ijskoud. En je woorden maken wolkjes in de lucht.'

Slide 35 - Quizvraag

1. Zet de hoofdletters en leestekens op de goede plek.

mijn vriendin vroeg ga je mee naar het feest vanavond

Slide 36 - Open vraag

2. Zet de hoofdletters en leestekens op de goede plek.

anne zei tegen mij dat ze niet meegaat naar het feest

Slide 37 - Open vraag

3. Zet de hoofdletters en leestekens op de goede plek.

mevrouw bos zei als je extra uitleg wilt kom dan om 15.00 uur nog even terug

Slide 38 - Open vraag