grote porties opscheppen, grote happen nemen, snel eten
iemand onderbreken, met volle mond, hard of met veel gebaren spreken, onmatig zijn met drank
Slide 11 - Tekstslide
6. tafelschikking
7. hiërarchisch
De gasten werden op volgorde van belangrijkheid aan tafel geplaatst. Aan de tafel op een verhoging zaten de gastheer en de voornaamste gasten. Hoe rijker de gast, hoe dichter hij bij de gastheer zat. De minder voorname gasten zaten aan de andere tafels.
Boven aan de sociale ladder had je de koning en de adel, onderaan boeren en bedienden. Binnen de adel bestonden ook nog eens verschillende rangordes.
Slide 12 - Tekstslide
8. bestek
9. gerechten
10. hygiënisch
vork, mes
vlees- en vispasteien, stoofpotten
handen wassen voor en na elk gerecht met geurig waswater, je vlees snijden met een zelf meegebracht mes.
Slide 13 - Tekstslide
Wat is de betekenis van: 1. ongemanierdheid
Slide 14 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 2. romans
Slide 15 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 3. deugden
Slide 16 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 4. gulzig
Slide 17 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 5. onbeschaafd
Slide 18 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 6. tafelschikking
Slide 19 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 7. hiërarchisch
Slide 20 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 8. bestek
Slide 21 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 9. gerechten
Slide 22 - Open vraag
Wat is de betekenis van: 10. hygiënisch
Slide 23 - Open vraag
Aan het werk
Woordenschat H3 op blz. 84
Maken: opdracht 2 t/m opdracht 3
Klaar? Kijk met je groepje naar opdr. 6.
Kies een uitdrukking die jullie zouden willen uitbeelden.