Toets B3D/E e/i wechsel

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
sonst
1 / 45
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
sonst

Slide 1 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
die Leidenschaft ( a s a )

Slide 2 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
keine Ahnung ( a s a )

Slide 3 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
sich kümmern um ( a s a )

Slide 4 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
sich bewerben

Slide 5 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
die Behinderung ( a s a )

Slide 6 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
kaum

Slide 7 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
also

Slide 8 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
deswegen

Slide 9 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
bisher

Slide 10 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
unbedingt

Slide 11 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
verrückt

Slide 12 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
seitdem

Slide 13 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
gestalten ( a s a )

Slide 14 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
anwenden

Slide 15 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
manchmal

Slide 16 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:

Slide 17 - Open vraag

Vertaal het Duitse woord in het Nederlands:
deswegen

Slide 18 - Open vraag

Sterk of zwak?

schwimmen-schwamm
A
sterk
B
zwak

Slide 19 - Quizvraag

Sterk of zwak?

wohnen-wohnte
A
sterk
B
zwak

Slide 20 - Quizvraag

Sterk of zwak?

arbeiten-arbeitete
A
sterk
B
zwak

Slide 21 - Quizvraag

Sterk of zwak?
geben-gab
A
sterk
B
zwak

Slide 22 - Quizvraag

Sterk of zwak?

lesen=lezen
A
sterk
B
zwak

Slide 23 - Quizvraag

goed of fout?
A
er list
B
er liest

Slide 24 - Quizvraag

Du (sprechen)..................immer so leise.
A
sprichst
B
spricht
C
sprecht
D
sprechst

Slide 25 - Quizvraag

Wo (treffen)....................ihr euch?
A
treffen
B
trifft
C
trefft

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal in het Duits ( a s a )
Ik lees

Slide 27 - Open vraag

Goed of fout?

du liest
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

(essen) Was ............ du am liebsten?

Slide 29 - Open vraag

(helfen) Mein Vater ............ mir immer bei den Hausaufgaben.

Slide 30 - Open vraag

(helfen) ............ du mir dabei?

Slide 31 - Open vraag

(lesen) Was ..... Sie am liebsten?

Slide 32 - Open vraag

Bij welke personen vindt er een E/I-Wechsel plaats?
A
ich
B
ihr
C
du
D
er,sie,es

Slide 33 - Quizvraag

e/i Wechsel
(lesen) Petra und Hans ...... ein spannendes Buch
A
lest
B
list
C
liest
D
lesen

Slide 34 - Quizvraag

e/i Wechsel
(essen) Was .......... ihr am liebsten?
A
esst
B
isst
C
iesst
D
ist

Slide 35 - Quizvraag

werden
In der Zukunft --- du bestimmt reich werden.

Slide 36 - Open vraag

er ( werden )

Slide 37 - Open vraag

Jullie worden

Slide 38 - Open vraag

Er.............. Lehrer , aber er wollte Journalist werden.

Slide 39 - Open vraag

Wat is de betekenis van werden?

Slide 40 - Open vraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Werden
werden
werdet
wirst
werde
wird
werden

Slide 41 - Sleepvraag

treffen Du ........... Anna und Aygül doch morgen?

Slide 42 - Open vraag

vergessen. Ich .................Herr van Tellingen nie!

Slide 43 - Open vraag

helfen .....................ihr uns?

Slide 44 - Open vraag

treffen Wo ...................... ihr euch?

Slide 45 - Open vraag