Scheikunde mavo3 H5.2 Reactievergelijkingen opstellen

Scheikunde mavo3
Hoofdstuk 5.2
Reactievergelijkingen opstellen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Scheikunde mavo3
Hoofdstuk 5.2
Reactievergelijkingen opstellen

Slide 1 - Tekstslide

Triviale namen
Water is een triviale (alledaagse) naam.

De systematische naam is: diwaterstofmono-oxide.
Molecuulformule: H   O
2

Slide 2 - Tekstslide

Systematische namen
rationele naam 

Slide 3 - Tekstslide

Systematische naam

Slide 4 - Tekstslide

(Regels naamgeving van moleculen)

Slide 5 - Tekstslide

Naamgeving moleculaire stoffen
1. Bepaal de index van de 1e atoomsoort
2. Bepaal de index van de 2e atoomsoort
3. Zet het voorvoegsel voor de naam van de atoomsoort
N.B. het voorvoegsel "mono" laat je alleen weg als deze bij de 1e atoomsoort hoort, bijvoorbeeld:   CO ,   CO     SO                
Je zegt dus geen: monokoolstofmono-oxide maar wel  koolstofmono-oxide
Je zegt geen monokoolstofmono-oxide maar wel koolstofdioxide.
Je zegt geen monozwaveldioxide maar wel zwaveltrioxide.
2
3

Slide 6 - Tekstslide

Systematische naamgeving

Slide 7 - Tekstslide

naamgeving
mono       di         tri         tetra.        penta       hexa
1                        3             4               5              6 
Let op, deze telwoorden komen voor het atoom waar het over gaat, het kleine getal komt erna.
CO2  koolstofdioxide

..........oxide
Br........bromide
Cl.........chloride
S..........sulfide
I...........jodide
F..........fluoride

Slide 8 - Tekstslide

waar komen de namen vandaan?
koolstofdioxide = CO2                        koolstofmono-oxide = CO
di = twee                                                           mono= één
1 koolstof en 2 zuurstof                         1 koolstof en 1 zuurstof
1 C en 2 O                                                     1 C en 1 O
samen maakt dat CO2                           samen maakt dat CO

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
NO
N= Stikstof
O = zuurstof (maar zuurstof in een verbinding noemen we een oxide)
 = hoort hier bij oxide 
dus de naam is: stikstofdioxide
2
2

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
diwaterstofmono-oxide
di=2  waterstof=H  dus H2
mono=  oxide=O  dus O
formule is H2O
(= water)

Slide 13 - Tekstslide

Geef de molecuulformule van
koolstofmono-oxide
diwaterstofsulfide
difosforpentaoxide
zwaveldichloride
diwaterstofmono-oxide

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf de systematische namen van de volgende stoffen op papier.
1. distikstoftetrabromide
2. fosforpentachloride
3. koolstofdisulfide
4. koolstofdioxide
5. tinoxide
6. natriumbromide

7. zwaveldioxide
8. difosforhexabromide
9. siliciumtetraoxide
10. methaan
11. ammoniak
12. dikoolstofhexasulfide

Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden
1. distikstoftetrabromide
2. fosforpentachloride
3. koolstofdisulfide
4. koolstofdioxide
5. tinoxide
6. natriumbromide

7. zwaveldioxide
8. difosforhexabromide
9. siliciumtetraoxide
10. methaan
11. ammoniak
12. dikoolstofhexasulfide
1. N2Br4
2. PCL5
3. CS2
4. CO2
5. SnO
6. NaBr
7. SO2
8. P2Br6
9. SiO4
10. CH4
11. NH3
12. C2S6

Slide 16 - Tekstslide

Een verbrandingsreactie
Een verbrandingsreactie ziet er zo uit:

Brandstof + Zuurstof --> Reactieproduct(en)

Slide 17 - Tekstslide

verbrandingsreactie
Bij een verbrandingsreactie is altijd zuurstof nodig. Er ontstaat altijd een een oxide.

Slide 18 - Tekstslide

Verbrandingsreactie opstellen
-voor een verbrandingsreactie is altijd zuurstof (O2) nodig
Eindproducten vormen een oxide:

element
naam van het oxide
formule
koolstof (C)
waterstof (H)
zwavel (S)

Slide 19 - Tekstslide

Verbrandingsreactie opstellen
-voor een verbrandingsreactie is altijd zuurstof (O2) nodig
Eindproducten:

element
naam van het oxide
formule
koolstof (C)
koolstofdioxide
CO2
waterstof (H)
water
H2O
zwavel (S)
zwaveldioxide
SO2

Slide 20 - Tekstslide

Vragen
De brandstof CS2 (koolstofdisulfide wordt verbrand) er ontstaan koolstofdioxide en zwaveldioxide:
a. Wat zijn de beginstoffen?
b. Wat zijn de reactieproducten
c. Geef het reactie schema
d. Geef de reactievergelijking

Slide 21 - Tekstslide

Uitwerking
  1.  Beginstoffen: koolstofdisulfide + zuurstof
  2. verbrandingsproducten: koolstofdioxide + zwaveldioxide
  3. koolstofdisulfide + zuurstof → koolstofdioxide + zwaveldioxide
  4. ... CS2 + ... O2 → ... CO2 + ... SO2
  5.  CS2 + 3 O2 →  CO2 + 2 SO2

Slide 22 - Tekstslide

Reactievergelijkingen kloppend maken
Als je reactievergelijkingen kloppend gaat maken, mag je alleen de coëfficiënt veranderen (dat is het aantal moleculen; dit is het getal vóór de molecuulformule: 2 CH4. 

In dit voorbeeld is het getal 4 de index; deze mag je NOOIT veranderen, anders wordt het een andere stof!! Van de kleintjes blijf je af (heel strafbaar en kwalijk!!!).

Wat hield 'kloppend maken' ook al weer in? 
Je moet van elke atoomsoort (element) zowel vóór als ná de pijl hetzelfde aantal ATOMEN hebben! Zie de video op de volgende dia. 



Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Stappenplan reactievergelijkingen kloppend maken
Stap 1: Stel het reactieschema op
Stap 2: Vervang elke stofnaam door de bijbehorende formule
Stap 3: Stel de kloppende reactievergelijking op
Stap 4: Controleer of de reactievergelijking klopt
Aandachtspunten:
  • Je mag alleen de coëfficiënten veranderen (dus niet de index)
  • Voor en na de pijl moet het aantal atomen van 1 soort gelijk zijn
  • Je laat de coëfficiënt 1 weg (dit is overbodige informatie)
  • Een coëfficiënt mag geen breuk zijn
  • De coëfficiënten moeten zo klein mogelijk zijn

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk H5.2
Maken opdracht 1 t/m 13

Slide 26 - Tekstslide