BS5: Genexpressie

Goedemorgen!
This is the place to   Bio
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!
This is the place to   Bio

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 4: DNA
Basisstof 5:
Genexpressie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt verschillende manieren van genregulatie beschrijven bij prokaryoten.
  2. Je kunt verschillende manieren van genregulatie beschrijven bij eukaryoten.
  3. Je kunt beschrijven wat het belang is van genexpressie voor zelfregulatie en zelforganisatie van een organisme.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genexpressie is het omzetten van info in het DNA tot een eiwit.
Genregulatie is het aan- en uitzetten van bepaalde genen. 
Genregulatie bij eukaryoten

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regulatorgenen
Regulatorgenen: coderen voor regulatoreiwitten die de genexpressie van andere genen regelen.

Bij prokayoten coderen deze voor een repressor en bij eukaryoten voor transcriptiefactoren.
 


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genregulatie bij prokaryoten
Een inductor is een stof die helpt om de genexpressie op gang te brengen.

Genexpressie bij prokaryoten
Een repressor is een stof die genexpressie uitschakelt. 
Structuurgenen bevatten informatie voor het vormen van RNA en eiwitten.
Een regulatorgen codeert voor stoffen die de genexpressie van andere genen regelt. Bijvoorbeeld een repressor.
Lactose werkt hier als een inductor. Een inductor is een stof die helpt de genexpressie op gang te brengen. In dit geval bindt lactose aan de respressor, waadoor deze loslaat van het DNA.
De promotor is een bindingsplek voor RNA-polymerase.
Een operator is een mogelijke bindingsplek voor een repressor.
Al deze genen regelen de vorming van een eiwit dat lactose af kan breken. Dit is het lactose operon (= het deel van het DNA dat alle genen bevat die de vorming van een eiwit regelen)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(Co)repressor
Repressors kunnen inactief worden gemaakt:
- Inductor bindt repressor waardoor operator vrijkomt

Of actief worden gemaakt:
- molecuul bindt aan corepressor
- repressor bindt aan operator

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stamcellen
Uni-/ multipotente stamcellen
beperkt aantal opties. gelimiteerd door het weefsel waar de cel in ligt.


Pluripotente stamcellen
Kunnen zich ontwikkelen tot elk celtype van het organisme .



Omni-/ totipotente stamcellen
Kunnen zich ontwikkelen tot elk celtype, ook tot cellen die niet bij het embryo horen (bijv. placenta).

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celdifferentiatie
Gespecialiseerde cellen ontstaan door celdifferentiatie.

Celdifferentiatie ontstaat doordat in verschillende cellen verschillende genen tot expressie komen en dus verschillende eiwitten worden gemaakt.
Bij de mens ongeveer 220 celtypen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telomerase
  • Telomerase maakt telomeer weer lang
  • Gebruikt RNA-deel om DNA te vormen
  • In meeste cellen onderdrukt
  • Komt tot expressie in stamcellen, maar ook in bijv. kankercellen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Apoptose
Apoptose is de geprogrammeerde zelfdoding van een cel.

Dit heeft een belangrijke functie tijdens de embryonale ontwikkeling en bij het voorkomen van bijv. kanker.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genregulatie in volwassen organismen
Belangrijk om RNA-transcriptie te reguleren.

Activator: binden aan enhancers. Bij binding, buigt het DNA en kunnen transcriptiefactoren en DNA-polymerase binden.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methylering





Methylering van Cytosine wordt beïnvloed door invloeden van buitenaf (stress/ eetpatroon). 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Epigenetica
  • DNA-methylering vermindert genexpressie 
  • Methylering wordt doorgegeven na celdeling en aan nageslacht
  • ook histonwinding heeft invloed op genexpressie

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lamarck
Lamarck had ideeën over het doorgeven van eigenschappen die tijdens het leven waren verworven. Na de evolutietheorie van Darwin werd Lamarcks theorie niet meer serieus genomen.  Het DNA zou geen invloed ondervinden van hoe het organisme leefde. Epigenetica is in die zin een bevestiging van de theorie van Lamarck. Het idee dat het DNA kan veranderen tijdens het leven van het organisme en deze eigenschappen doorgegeven kunnen worden aan de volgende generatie.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNAi
  • Streng niet-coderend miRNA (= micro RNA) complementair aan doel-mRNA
  • Binding aan eiwitcomplex
  • Binding aan doelDNA
  • Voorkomt translatie
  • vorm van RNA-interferentie (RNAi)

Slide 16 - Tekstslide

microRNA bindt aan een eiwitcomplex en zorgt ervoor dat het mRNA niet kan worden afgelezen. 
Aan de slag
Maken

28 t/m 37

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heb je de leerdoelen onder de knie?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Waren er lastige onderdelen?
Of heb je nog vragen over bepaalde onderdelen?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies