6. instaptoets wwspelling en theorie tekstsoorten

DE PLANNING VAN DEZE LES
 1.    Nulmeting (met de laptop, dus pak 'm er maar bij)
 2.   Theorie tekstsoorten

Lesdoelen:
Je kent de kenmerken van de vier tekstsoorten
Je kent de manieren van woorden raden
Je kent de leesstrategieën en daaruit afgeleid, de luisterstrategieën. 

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

DE PLANNING VAN DEZE LES
 1.    Nulmeting (met de laptop, dus pak 'm er maar bij)
 2.   Theorie tekstsoorten

Lesdoelen:
Je kent de kenmerken van de vier tekstsoorten
Je kent de manieren van woorden raden
Je kent de leesstrategieën en daaruit afgeleid, de luisterstrategieën. 

Slide 1 - Tekstslide

WAT WE NU GAAN DOEN
Een nulmeting maken, via LessonUp.

Niet voor een cijfer, wel voor jezelf (en voor mij) om te kijken wat je begrijpt en wat nog niet. 

Alle zinnen staan in de tegenwoordige tijd. 

Slide 2 - Tekstslide

'De scouting (organiseren) kampen en excursies'
A
organiseren
B
organiseert
C
organiseerden
D
organiseerde

Slide 3 - Quizvraag

Tijdens zo'n kamp (bivakkeren) je in de natuur
A
bivakkeer
B
bivakeer
C
bivakker
D
bivakeert

Slide 4 - Quizvraag

Vogels kijken en zeldzame planten determineren: voor elke interesse (bestaan) een activiteit
A
bestaan
B
besta
C
bestaat

Slide 5 - Quizvraag

Voor je het weet, (gebeuren) het dat je je inschrijft voor zo'n middag...
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 6 - Quizvraag

(vinden) jij het leuk om buiten te zijn?
A
vind
B
vindt

Slide 7 - Quizvraag

Dan (passen) scouting misschien wel bij jou
A
past
B
pasd

Slide 8 - Quizvraag

Je (beleven) er leuke middagen!
A
beleeft
B
beleefd
C
beleefde

Slide 9 - Quizvraag

EINDE INSTAPTOETS

Slide 10 - Tekstslide

THEORIE
Over tekstsoorten, woordraadstrategieën en leesstrategieën. 

(de eerste bouwsteen van Taalblokken)

Slide 11 - Tekstslide

WAAROM??
Waarom moet je nou zo'n tekstsoort kennen?
► als je een tekst gaat schrijven, bepaal je eerst jouw doelgroep: voor wie het bedoeld is. 
wat wil jij dat die doelgroep doet? Dat hangt samen met de tekstsoort. 

Zorg er dus voor dat je de kenmerken van zo'n tekstsoort in jouw tekst 'schrijft'.


Slide 12 - Tekstslide

TEKSTSOORTEN 1/4
1. de instructieve tekst

Wat zijn de kenmerken? 
  • de schrijver legt iets uit
  • stap-voor-stap
  • met nummering van de stappen
  • gebiedende wijs
  • symbolen

Slide 13 - Tekstslide

TEKSTSOORTEN 2/4
2. de informatieve tekst - informatief

Wat zijn de kenmerken? 
  • neutraal, geen mening!
  • ter informatie 
  • meetbare feiten

Eigenlijk zijn feiten gewoon saai en droog. Je móet als journalist wel leuk en interessant kunnen schrijven, wil het lezerspubliek 'het vreten'. 

Slide 14 - Tekstslide

TEKSTSOORTEN 3/4
3. de betogende tekst

Wat zijn de kenmerken? 
  • niet neutraal, maar vooral een mening
  • overtuigend
  • hoe doet de schrijver dat? 
  • hij geeft argumenten: ik vind dit, omdat ... (reden)

Kijk, hier worden die droge en saaie feiten onderhoudend, leuk: jouw mening komt er namelijk bij! De feiten krijgen kleur ;)

Slide 15 - Tekstslide

TEKSTSOORTEN 4/4
4. de verhalende tekst (amuserend)

Wat zijn de kenmerken? 
  • verhaaltje, vaak voor de leuk
  • er kunnen feiten in staan (het is echt gebeurd)
  • er kunnen meningen in staan (is het wel echt gebeurd??)
  • je wordt aan het denken gezet → wat zou jij doen

Je begint vaak de lezer op te warmen met een anekdote in de inleiding. Zo'n anekdote is een klein verhaaltje. 

Slide 16 - Tekstslide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:

  1. context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
  2. er volgt een omschrijving.
  3. er volgt een synoniem. Ander woord, zelfde betekenis.
  4. er volgt een antoniem. Een tegenovergestelde.
  5. er volgt een voorbeeld. 



Slide 17 - Tekstslide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat ken je wel van een onbekend woord? 
  1. het is een samenstelling van twee woorden die je wel kent. Buurland.
  2. er zit een bekend werkwoord of zelfstandig naamwoord in. Woordraadstrategie.
  3. voorvoegsels zoals: a-, post-, pre-, an-, in-. Incompetent. Asociaal
  4. achtervoegsels. Zo is -itis een ontsteking. Bronchitis

Slide 18 - Tekstslide

LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Oriënterend/verkennend: kan ik deze tekst gebruiken? 
- je let op onderwerp, titel, schrijver, omslag, afbeeldingen.
  • Voorbeeld: bibliotheekboek
Globaal: ik wil alleen de hoofdzaken van de tekst weten. 
- je leest de eerste en laatste alinea + de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
  • Voorbeeld: half geïnteresseerd in een krantenartikel

Slide 19 - Tekstslide

LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Intensief: ik wil de tekst helemaal begrijpen
- je let op het onderwerp en de hoofdgedachte, tekstsoort, tekstopbouw,  tekstverbanden, hoofdzaken en bijzaken. 
  • Voorbeeld: studieboek
Gericht: ik zoek specifieke informatie
- je let op de lay-out en de tussenkopjes.
  • Voorbeeld: openingstijden supermarkt

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

EINDE VAN DEZE LES

Slide 22 - Tekstslide