Uitleg present perfect/ past simple

Past simple
vs
Present perfect
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Past simple
vs
Present perfect

Slide 1 - Tekstslide

Present perfect
Wanneer? 
  • Dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds doorgaat.
  • Dat iets uit het verleden nu nog steeds belangrijk is. 

Hoe? 

Slide 2 - Tekstslide

Present perfect
Wanneer? 
  • Dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds doorgaat.
  • Dat iets uit het verleden nu nog steeds belangrijk is. 

Hoe? 

                                          1. werkwoord + ed
                                2. 3de rijtje onregelmatige ww

have / has + voltooid deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

Present perfect
Signaalwoorden voor de present perfect zijn:

always / yet / never / ever / for / since / how long / just / already


Examples: 
I have delivered my last newspapers.
She has always given me really good ideas.

Slide 4 - Tekstslide

Present perfect


?
I have gone to Spain.


Slide 5 - Tekstslide

Present perfect


?
I have gone to Spain.

I haven't gone to Spain.

Have I gone to Spain?

Slide 6 - Tekstslide

May/ might be
Past simple
Wanneer? 
Als iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.

Hoe?
hele werkwoord + ed
OF
onregelmatige vorm (2e rij)

Slide 7 - Tekstslide

May/ might be
Past simple
Wanneer? 
Als iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.

Signaalwoorden: 

in 2018 / yesterday / last weekend / two hours ago / a second ago / at three o'clock / this morning

Slide 8 - Tekstslide

May/ might be
Past simple


-

?
I bought a bag yesterday
I walked to school this morning


Slide 9 - Tekstslide

May/ might be
Past simple


-

?
I bought a bag yesterday
I walked to school this morning

I didn't buy a bag yesterday
I didn't walk to school this morning

Did I buy a bag yesterday?
Did I walk to school this morning?

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de past simple?
A
Als iets op dit moment gebeurt.
B
Als iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.
C
Als iets in de toekomst zal gebeuren.
D
Als iets altijd gebeurt.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vorm je de past simple met een regelmatig werkwoord?
A
hele werkwoord + s
B
hele werkwoord + ing
C
hele werkwoord + ed
D
hele werkwoord + en

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vorm je de past simple met een onregelmatig werkwoord?
A
hele werkwoord + s
B
hele werkwoord + ing
C
hele werkwoord + ed
D
elke onregelmatig ww heeft een eigen vorm

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de present perfect?
A
Wanneer iets uit het verleden nu nog steeds belangrijk is.
B
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds doorgaat.
C
Wanneer iets nooit is gebeurd.
D
Wanneer iets in de toekomst zal gebeuren.

Slide 14 - Quizvraag

Hoe vorm je de present perfect met een regelmatig werkwoord?
A
have/has + 2e rijtje onregelmatige werkwoorden
B
have/has + 3e rijtje onregelmatige werkwoorden
C
have/has + hele werkwoord + ed
D
have / has + hele werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Hoe vorm je de present perfect met een onregelmatig werkwoord?
A
have/has + 2e rijtje onregelmatige werkwoorden
B
have/has + 3e rijtje onregelmatige werkwoorden
C
have/has + hele werkwoord +ed
D
have/has + hele werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Past simple / Present perfect
..... you ...... my keys anywhere
A
Did ..... see
B
Have .... seen
C
Have .... see
D
Did .... seen

Slide 17 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?
A
Did you see
B
Did you saw
C
Have you seen
D
Have you saw

Slide 18 - Quizvraag

Past Simple<> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 19 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _________ that before.
A
did never do
B
do
C
didn't
D
have never done

Slide 20 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
How long ____ (she + live) in Britain?
A
did she live
B
did she lived
C
has she lived
D
have she lived

Slide 21 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (always + like) playing board games.
A
always like
B
always liked
C
have always liked
D
has always liked

Slide 22 - Quizvraag

Irregular verbs!
What is the past simple of 'to hurt'
A
hurted
B
hurt
C
heared
D
heard

Slide 23 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
Last night I _______ (lose) my keys - I had to call my flatmate to let me in.
A
lost
B
have lost

Slide 24 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
She _______ (live) in London when she was a child.
A
lived
B
has lived

Slide 25 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I ________ (play) hockey since I was a child - I'm pretty good!
A
played
B
have played

Slide 26 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (visit) Paris three times.
A
visited
B
have visited

Slide 27 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I ________ (know) my great grandmother for a few years - she ________ (die) when I was eight.
A
have known, has died
B
knew, died
C
have known, died
D
knew, has died

Slide 28 - Quizvraag

Past Simple / Present Perfect
I ......... (know) Julie for three years already.

Slide 29 - Open vraag

Past Simple/ Present Perfect
She ____ (paint) the door. It is still wet.

Slide 30 - Open vraag

Past Simple / Present Perfect
The internet ___ (not exist) in 1980.

Slide 31 - Open vraag

Past Simple <> Present Perfect
I ______ (to see) her last month.

Slide 32 - Open vraag

Past Simple <> Present Perfect
She ________(live) in London since 1994.

Slide 33 - Open vraag

Past Simple <> Present Perfect
When ________ (you/go) to Rome?

Slide 34 - Open vraag

Past Simple <> Present Perfect
I _____ never ________(receive) your letter.

Slide 35 - Open vraag