In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Herhaling Present
Present simple
Present continuous
Slide 1 - Tekstslide
Present simple
De present simple is de tegenwoordige tijd.
Ik loop naar school elke dag - I walk to school every day
Slide 2 - Tekstslide
Present simple, Hoe maak ik die?
I/you/we/they krijgen de stam van een werkwoord.
He/she/it krijgen de stam van een werkwoord +s
Infinitief: work
infinitief +s: works
Slide 3 - Tekstslide
Present simple
I work at the snackbar
She drinks water every day (de +s komt door de shit regel)
He hates coffee (de +s komt door de shit regel)
They drive a car
Slide 4 - Tekstslide
De Present continuous
De present continuous gebruiken we om aan te geven dat iets nu gebeurd.
Slide 5 - Tekstslide
De Present continuous, hoe maken we die?
persoonlijk De vorm van to be: werkwoord +ing
voornaamwoord
I am working
you/they/we are driving
He/she/it is singing
Slide 6 - Tekstslide
(vanaf hier beginnen de opdrachten) Sleep oefening
Sleep zometeen de juiste onderdelen van de grammatica bij de present simple -of continuous. Je sleept de 4 opties bij de juiste vorm van de grammatica
Slide 7 - Tekstslide
Present simple
Present continuous
Shit regel
I/you/we/they = stam
werkwoord met -ing
De vormen van to be: am/are/is
Slide 8 - Sleepvraag
Vragen
Je krijg nu een aantal meerkeuze -en openvragen. Let op dat je bij de openvragen volledige zinnen moet schrijven. Denk hierbij aan hoofdletters en punten.
Slide 9 - Tekstslide
She drives a car. Deze zin staat in de?
A
present continuous
B
present simple
Slide 10 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
He is riding his bike to school every day.
B
He rides his bike to school every day.
C
He ride his bike to school every day.
D
He is rideing his bike to school every day.
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin is in de present continuous?
A
I am working at the Praxis
B
They work at the Praxis
C
She works at the Praxis
D
Michelle is work at the Praxis
Slide 12 - Quizvraag
Welke zin staat in de present continuous
A
She is typing a report
B
She's type a report
C
She types a report
D
She type a report
Slide 13 - Quizvraag
(present simple) He ____ (walk) to school every day.
Slide 14 - Open vraag
(present continuous) John _____ (make) a movie with his friends.
Slide 15 - Open vraag
He makes a cake. (verander deze zin naar de present continous).
Slide 16 - Open vraag
Wat is het signaalwoord? She usually ___ (walk) to school.
Slide 17 - Open vraag
Present Simple or Continuous? She usually ___ (walk) to school.
Slide 18 - Open vraag
wat is het signaalwoord? ... your cat always ..... (eat) this much?
Slide 19 - Open vraag
Present Simple / Continuous: ... your cat always....(eat) this much?
Slide 20 - Open vraag
wat is het signaalwoord? Look! He ___ (leave) the house.
Slide 21 - Open vraag
Present Simple or Continuous? Look! He ___ (leave) the house.
Slide 22 - Open vraag
Look! He _______ (leave) the house.
A
leaves
B
is leaving
Slide 23 - Quizvraag
She usually __________ (walk) to school.
A
walks
B
is walking
Slide 24 - Quizvraag
Every Sunday we _______ (go) to see my grandparents.
A
go
B
are going
Slide 25 - Quizvraag
We _________ (play) Monopoly at the moment.
A
play
B
are playing
Slide 26 - Quizvraag
You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving
Slide 27 - Quizvraag
Julie ________ (sleep) right now.
A
sleeps
B
is sleeping
Slide 28 - Quizvraag
Don't forget to take your umbrella. It ______ (rain) .
A
rains
B
is raining
Slide 29 - Quizvraag
present simple
Present continuous
1. She is working right now.
2. She bakes cookies in her oven.
3. They show her a videoclip.
4. He is drawing a picture
Slide 30 - Sleepvraag
Beheers je de grammatica van de present simple/continuous nu beter?