2B. Ch3 E Grammar - Adjectives

Welcome!
Please sit down and
put your book, pen and closed laptop on your table

Lesson starts when the timer stops!
timer
2:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome!
Please sit down and
put your book, pen and closed laptop on your table

Lesson starts when the timer stops!
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today
- Question of the day
- Homework check
- Find the rule
- Get to work

Lesson goal: You know where to place an adjective in a sentence


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Day
Date
Do
Study
W
15 Jan
11, 12, 13, 14, 15, 16 on page 132
Theme words on page 166
T
21 Jan
18, 19abcd, 20, 21 on page 136-139
C Reading on page 167
W
22 Jan
30, 31, 32a, 33 on page 144-146
A Watching on page 166
T
28 Jan
-
Theme words on page 166

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check your answers


Anything you'd like to discuss?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Find the rule
 Open your book on page 144
Do exercise 30


What do you think the rule is?
timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What is a noun?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah =
heeft =
een =
mooie =
trui = 
Sarah has a nice sweater.


Sarah = 
has =
a =
nice =
sweater =

p. 164
timer
1:00
Kies uit: lidwoord / onderwerp / persoonsvorm / zelfstandig naamwoord / bijvoeglijk naamwoord

Choose from: verb / noun / article / subject / adjective

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah = onderwerp
heeft = pv / werkwoord
een = lidwoord
mooie = bijvoeglijk naamwoord
trui = zelfstandig naamwoord
Sarah has a nice sweater.


Sarah = subject
has = verb
a = article
nice = adjective
sweater = noun

Slide 8 - Tekstslide

pv = persoonsvorm
Wat is de correcte woordvolgorde in het Engels?
A
Wanneer doet wie waar wat
B
Wie doet wat waar wanneer
C
Waar doet wie wanneer wat
D
Wat doet wie waar wanneer

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.
  

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

 He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.

  She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy is set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movie was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Get to work
    Open your book on page 144     
Do exercise 31, 32a, 33


Finished? 
Gimkit

timer
5:00
Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies