formatieve toets T3 De bloedsomloop

Stijgt de hoeveelheid cholesterol in je bloed door het eten van verzadigd vet?
A
Ja
B
Nee
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Stijgt de hoeveelheid cholesterol in je bloed door het eten van verzadigd vet?
A
Ja
B
Nee

Slide 1 - Quizvraag

Cholesterol kan de bloedvaten vernauwen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Welk vet is slecht voor je cholesterol?
A
Verzadigd vet
B
onverzadigd vet

Slide 3 - Quizvraag


Met cijfer 4 wordt een nier aangegeven.
Is dit de linker nier
of de rechter nier?
A
Links
B
Rechts

Slide 4 - Quizvraag

19. Vervoert de nierader bloed naar de nieren?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag


Wat doen de nieren?
A
Afvalstoffen uit het bloed halen
B
Zuurstof aan het bloed toevoegen
C
Voedingstoffen aan het bloed toevoegen
D
Koolstofdioxide verwijderen

Slide 6 - Quizvraag

Urine wordt tijdelijk opgeslagen in de blaas. De urineblaas kan ontstoken raken, door bacteriën die van buitenaf in de blaas terecht komen. Als deze bacteriën in een nierbekken terecht komen, dan kan een nierbekkenonsteking ontstaan.
Via welke delen van het uitscheidingsstelsel zijn deze bacteriën achtereenvolgens van buitenaf in het nierbekken terecht gekomen?
A
Urineblaas -> urinebuis-> urineleider -> nierbekken
B
Urineblaas -> urineleider -> urinebuis -> nierbekken
C
Urineleider -> urinebuis -> urineblaas -> nierbekken
D
Urinebuis -> urineblaas -> urineleider -> nierbekken

Slide 7 - Quizvraag

De nierslagader is een slagader, loopt deze naar je nieren toe of van je nieren af?
A
naar je nieren toe
B
van je nieren af

Slide 8 - Quizvraag

Bestaat bloed uit bloedplasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Nemen rode bloedcellen zuurstof op in de longen?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

In de afbeelding zie je rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.

Is deel P een witte bloedcel?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

In de afbeelding zie je rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.

Is deel Q een bloedplaatje?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Kunnen witte bloedcellen door de wand van kleine bloedvaten?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Bevatten witte bloedcellen hemoglobine?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Loopt de poortader van de lever naar de bovenste holle ader?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Bestaat het bloedvatenstelsel uit het hart en de bloedvaten?

A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Wordt in de longen zuurstof opgenomen in het bloed?


A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

In de afbeelding zie je de dubbele bloedsomloop van de mens.

Stroomt in bloedvat 3 bloed met weinig zuurstof?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

In de afbeelding zie je de dubbele bloedsomloop van de mens.

Stroomt in bloedvat 4 bloed met weinig koolstofdioxide?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

In de afbeelding zie je de dubbele bloedsomloop van de mens.

Hoort bloedvat 1 bij de kleine bloedsomloop?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

In de afbeelding zie je slagaders, haarvaten en aders.
De stroomrichting van het bloed is met twee pijlen aangegeven.

Met welk nummer is een slagader aangegeven?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3

Slide 21 - Quizvraag

In de afbeelding zie je slagaders, haarvaten en aders.
De stroomrichting van het bloed is met twee pijlen aangegeven.

Met welk nummer is een ader aangegeven?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3

Slide 22 - Quizvraag

In de afbeelding is een bepaald soort bloedvat schematisch getekend.

Van welk type bloedvat is dit een tekening?
A
ader
B
haarvat
C
slagader

Slide 23 - Quizvraag

In de afbeelding is een bepaald soort bloedvat schematisch getekend.

Wat wordt er in afbeelding 4 aangegeven met het zwarte vlekje?
A
Een kern van een rode bloedcel.
B
Een kern van een witte bloedcel.
C
Een ziekteverwekker.

Slide 24 - Quizvraag

Welke bloedvaten liggen dicht onder de huid?


A
Aders.
B
Haarvaten.
C
Slagaders.

Slide 25 - Quizvraag

Het bloed stroomt van een kuitspier via de longen weer terug naar dezelfde kuitspier.
Het bloed gaat daarbij minstens tweemaal door het hart.
Door welke delen van het hart stroomt het bloed hierbij achtereenvolgens?
A
Linkerboezem – linkerkamer – rechterboezem – rechterkamer.
B
Linkerkamer – linkerboezem – rechterkamer – rechterboezem.
C
Rechterboezem – rechterkamer – linkerboezem – linkerkamer.
D
Rechterkamer – rechterboezem – linkerkamer – linkerboezem.

Slide 26 - Quizvraag

Waarom wordt de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop genoemd?


A
Omdat de bloedsomloop bestaat uit slagaders en haarvaten.
B
Omdat het bloed per hartslag twee keer door de longen stroomt.
C
Omdat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt.
D
Omdat per hartslag zuurstofarm en zuurstofrijk bloed door het hart stroomt.

Slide 27 - Quizvraag

Welk bloedvat bevat zuurstofrijk bloed?


A
De holle ader.
B
De longader.
C
De longslagader.

Slide 28 - Quizvraag

Nordic Walking (zie afbeelding) is een sport die lijkt op langlaufen. Je loopt met stokken, maar zonder ski's. Hierbij maak je veel gebruik van je nek-, schouder- en armspieren. Ook de spieren in je rug, buik, heup en benen gebruik je meer dan bij gewoon wandelen.
Een Nordic Walker meet haar bloeddruk voor, tijdens en na een wandeling.

Bij welke meting is de bloeddruk van de Nordic Walker het hoogst?
A
Bij de meting na de wandeling.
B
Bij de meting tijdens de wandeling.
C
Bij de meting voor de wandeling.

Slide 29 - Quizvraag

Nordic Walking (zie afbeelding) is een sport die lijkt op langlaufen. Je loopt met stokken, maar zonder ski's. Hierbij maak je veel gebruik van je nek-, schouder- en armspieren. Ook de spieren in je rug, buik, heup en benen gebruik je meer dan bij gewoon wandelen.
Twee bloedvaten zijn de armslagader en de beenslagader.

Welk bloedvat of welke bloedvaten vervoeren bij Nordic Walking meer zuurstof en voedingsstoffen dan normaal?

A
De armslagader.
B
De beenslagader.
C
Zowel de armslagader als de beenslagader.

Slide 30 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een schema van de grote en de kleine bloedsomloop.

Welke bloedvaten horen de bij de grote bloedsomloop?
A
Bloedvat 2 en 6.
B
Bloedvat 3 en 6.
C
Bloedvat 2 en 5.

Slide 31 - Quizvraag

Hieronder staan de onderdelen van de kleine bloedsomloop.
1. Linkerboezem. 3. Longader. 5. Rechterkamer.
2. Longen. 4. Longslagader.
In welke volgorde stroomt het bloed door de onderdelen? Begin bij de rechterkamer. Schrijf hieronder de nummers in de juiste volgorde.

Slide 32 - Open vraag

In de afbeelding zie je een dwarsdoorsnede van het hart.

Wat is de naam van deel 3?

Slide 33 - Open vraag

Patiënten met een vernauwde slagader krijgen vaak een bypass. Dit is een omleiding om het verstopte bloedvat. De hartspier krijgt daardoor weer voldoende voedingsstoffen en zuurstof. Tijdens zo’n operatie legt de chirurg het hart helemaal stil. Een hart-longmachine vervangt dan de taak van hart en longen.

De afbeelding is een schematische weergave van een hart-longmachine.
Uit welke bloedvaten ontvangt de machine zuurstofarm bloed?
A
Uit holle aders.
B
Uit longslagaders.
C
Uit longaders.

Slide 34 - Quizvraag