Unit 3 (12)

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

1. Samen lezen blz. 147 blok 7
2. Nakijken blz. 120 opdracht 52, 54
3. Herhalen present continuous
4. Nakijken blz. 123/124 opdracht 58
5. Uitleg grammar bezittelijke
      voornaamwoorden
6. Maken blz. 123 opdracht 55, 56, 57
7. maken blz. 124 opdracht 60

Slide 2 - Tekstslide

Present continuous
Hoe maken we de present continuous?

Slide 3 - Tekstslide

Present continuous
Hoe maken we de present continuous?

Vorm van to be + werkwoord + ing

I am reading a book 

Slide 4 - Tekstslide

Present continuous
Wanneer gebruiken we de present continuous?

Slide 5 - Tekstslide

Present continuous
Wanneer gebruiken we de present continuous?

Als iets nu aan de gang of bezig is. In het Nederlands zeggen we vaak 
 ' ........aan het...........'

Ik ben aan het lezen.                  I am reading.

Slide 6 - Tekstslide

Present continuous
1. I - 

2. They - 

3. My farher - 

Slide 7 - Tekstslide

Present continuous
1. I am reading (a book) 

2. They are playing tennis 

3. My farher is cooking

Slide 8 - Tekstslide

my, your, etc.

Slide 9 - Tekstslide

Grammar my, your etc.
I have a car 



Hoe zeg je in het Engels dat het jouw auto is?

Slide 10 - Tekstslide

Grammar my, your etc.
It is my car

Slide 11 - Tekstslide

Grammar my, your etc.
He has a car.


Hoe zeg je in het Engels dat het zijn auto is?

Slide 12 - Tekstslide

Grammar my, your etc.
He has a car.


That is his car

Slide 13 - Tekstslide

my, your, etc
Fill in. Use possessive pronouns
   
   I >
   you > 
   he > 
   she > 
   it > 
   we > 
   you > 
   they > 

  •      my
  •             your
  •          his
  •            her
  •        its
  •           our
  •             your
  •              their

Slide 14 - Tekstslide

le
personal
pronoun
my, your, etc.
bezittelijke
voornaamwoorden
betekenis
possessive
pronoun
Gebruik:
  • Om bezit van ... 
  • ... personen ...
  • ... dieren ...
  • ... dingen...
  • ... aan te geven.
  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they
  • my
  • your
  • his
  • her
  • its
  • our
  • your
  • their
  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar
  • -
  • onze
  • jullie
  • hun

Slide 15 - Tekstslide

Leren blz. 143 Grammar to be + blz. 144 Grammar plural + blz. 145/146 vocabulary + blz. 147 phrases t/m blok 6

Slide 16 - Tekstslide