Oefenen Bloktoets jaar 1, blok 3 KBB

Bloktoets blok 3. Wat kun je verwachten?
Wat kun je verwachten?
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bloktoets blok 3. Wat kun je verwachten?
Wat kun je verwachten?

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica
- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Spelling
- Spelling van de werkwoorden
- Klankvaste werkwoorden
- Klankveranderende werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Over taal
- Woordenschat (denk aan het stappenplan moeilijke woorden: lees een stukje vooruit of juist terug!)
- Samenstellingen
- Grondwoorden (hoe je woorden opzoekt in het woordenboek)
- Trappen van vergelijking

Slide 4 - Tekstslide

Lezen
- Het onderwerp van een tekst
- Tekstdoelen
- Alinea's en tussenkopjes
- Inleiding, middenstuk en slot

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen: grammatica

* Persoonsvorm
* Het werkwoordelijk gezegde
* Het zelfstandig naamwoord
* De lidwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je de PV en het WWG?
Hoe vind je de persoonsvorm?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?





Slide 7 - Tekstslide

Wat is hier de pv en het wwg?
1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken
2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard
3. Hij stond zeker een uur te wachten
4. Hij had daar moeten staan
5. Zij heeft zich opgegeven voor de wedstrijd
6. Zij wast zich elke dag
7. Je moet daar heel erg uitkijken.
8. Ik heb haar al lang niet gezien!


Slide 8 - Tekstslide

Wat is hier de pv en het wwg?
9. Eerst eten we samen patat.
10. Morgen ga ik zwemmen met Sandra.
11. Joost wil graag samen studeren.
12. Hij gaat op visite bij zijn oma.

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
Wat zijn dat ook alweer?
Dat zijn:
  • Woorden voor mensen, dieren en dingen
  • Je kunt er de, het of een voor zetten
  • De, het en een zijn lidwoorden!

Slide 10 - Tekstslide

Even oefenen
Zoek de zelfstandige naamwoorden:

* De laurier heeft een sterke geur
* Deze houdt de vliegen op een afstand
* Daarom droegen de Romeinse keizers er een krans van

Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen
Wat zijn de lidwoorden?

* In de middeleeuwen werden de huizen van hout gebouwd
* Een hevige brand deed het hele huis dan afbranden
* Nu zijn de stenen huizen met overal een rookmelder veel veiliger

Slide 12 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Agenda 28-5
Vorige keer:                                         Deze keer:

GRAMMATICA

- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoorden



SPELLING

- Oefenen met spelling
- klankvaste en klankveranderende werkwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Even herhalen...
Ik heb gisteren een taart gebakken
Hij is op het voetbalveld gewond geraakt
De bomen staan in bloei
De wielrenner ging er snel vandoor
Is het feest nu nog niet afgelopen? 
De dakgoot is niet meer te repareren
Wat is de....

- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Spelling van de werkwoorden
Stap 1. Kijk eerst goed of de zin in de tegenwoordige, of in de verleden tijd staat. Vul dan                  de persoonsvorm in. Bijvoorbeeld:
            Gisteren … (zijn) zij allebei tegelijk jarig Hier vul je in: waren

Stap 2. Kijk dan goed of de zin in enkelvoud of meervoud staat. Bijvoorbeeld:
             - De spelers renden over het voetbalveld
             - De speler rende over het voetbalveld



Slide 18 - Tekstslide

Belangrijk
Ook belangrijk: een woord dat al een t heeft, krijgt er in de verleden tijd vaak een t bij, bijvoorbeeld:
Ik vlucht  ik vluchtte
MAAR: als er niet al een t in zit, wordt het nooit een dubbele t of d, bijvoorbeeld:
Oppassen: Ik pas op, ik paste op
Logeren: Ik logeer, ik logeerde
  •  Dus kijk goed naar het hele werkwoord: Zit er al een t of een d in? Dan komt er in de        verleden tijd een t of een d bij. (vluchten- vluchtten, pesten-pestten)
  • Zit er geen d of t in het hele werkwoord? Dan staan er nooit twee t’s of d’s in de     verleden tijd! (logeren-logeerden, dromen-droomde)


Slide 19 - Tekstslide

Oefenen... welke kies je?
1. Ik .... vorig jaar mijn twaalfde verjaardag           (vierdde - vierden - vierde)
2. Mijn moeder ... toen ze een grote doos pakte   (lachte - lachten - lachtte)
3. En ik ... een Xbox tevoorschijn!                          (haaldde - haalde - haalden)

Vul de verleden tijd in:
4. Gisteren ... de zon volop (schijnen)
5. We ... onze zwemkleren (pakken)
6. Daarna ... we de hele dag aan het strand (liggen)

Slide 20 - Tekstslide

klankvaste en klankveranderende werkwoorden
Noem een voorbeeld:

  • Wat zijn klankvaste werkwoorden?
  • Wat zijn klankveranderende werkwoorden? 

Slide 21 - Tekstslide

Maandag 31-5


Over taal:

- Samenstellingen
- Grondwoorden
- trappen van vergelijking
Lezen:

- tekstdoel
- alinea's en tussenkopjes
- inleiding, middenstuk, slot

Slide 22 - Tekstslide

Over taal

- Samenstellingen
- Grondwoorden
- trappen van vergelijking

Slide 23 - Tekstslide

Samenstellingen
Wat zijn dat ook alweer?

Sommige woorden kun je aan elkaar vastplakken. Bijvoorbeeld van fiets en tas kun je maken: fietstas. Het laatste woord in een samenstelling zegt wat het is en het eerste woord verteld er iets extra’s over. Voorbeeld van samenstellingen: appel+taart= appeltaart, land+kaart=landkaart, terug+weg=terugweg.



Iemand noemt een woord, iemand anders maakt daar weer een ander woord van:


Slide 24 - Tekstslide

Grondwoorden
Woorden kunnen verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld een voltooid deelwoord: gezongen.
Als je dit wilt opzoeken in het woordenboek zoek je naar de basisvorm, het grondwoord: zingen (want gezongen is het voltooid deelwoord van zingen).

• Bij werkwoorden is het grondwoord altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld bevinden, en niet bevond)
• Zij zelfstandige naamwoorden is het grondwoord altijd enkelvoud en geen verkleinwoord (dus boom, en geen bomen of boompje)
• Bij sommige woorden zoek je de kortste vorm (bijvoorbeeld ‘prijzige’ zoek je op bij prijzig)

Slide 25 - Tekstslide

Grondwoorden, oefenen
Bij welke grondwoorden zoek je...?

Theo en Machteld debuteerden (1) samen met een bundel van hun essaytjes (2) die elk maar een halve pagina waren.

1. A debuteerde
    B debuut
    C debuteren
    D debuteerden

Vraag in de toets, dus schrijf op: bij welk grondwoord vind je 'geijkte'? 

2. A essaytje
    B essaytjes
    C essays
    D essay

Slide 26 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Zuur ....
Boos...
Ver...
Leuk...
Groot...
Zout ...

Slide 27 - Tekstslide

Over lezen
- tekstdoel
- alinea's en tussenkopjes
- inleiding, middenstuk, slot

Slide 28 - Tekstslide

Tekstdoelen
Welke tekstdoelen ken je?

Wat voor soort tekst is een reclamefolder?
En een krantenbericht?
Een stripverhaal?
Een recept?

Slide 29 - Tekstslide

Alinea's
1. Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
2. Hoeveel alinea's heeft de inleiding?
3. Waar begint het middenstuk?
4. Hoeveel tussenkopjes heeft deze tekst?
5. Waar begint het slot van de tekst?
6. Wat staat er meestal in een middenstuk?

Vraag in de toets: bij welk deel van de tekst hoort de volgende zin...

Denk dan ook aan redenen en opsommingen



Slide 30 - Tekstslide

Tijd over? 
Blok 3, 3.17 en 3.18 (tot en met 46) afmaken
(dit was huiswerk). 
Heb je dit af? 

Dan door met 

Spreken, kijken en luisteren 3.19 opdrachten 51.1 tot en met 53.6

Slide 31 - Tekstslide

Vandaag 3 juni
Vandaag gaan we alle stof herhalen
Maandag toets!

We gaan nu de zelftoets maken in Op Niveau, daarna gaan we een kahoot doen.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link