V4 Nederlands Inhoud en opbouw samenvatting

Inhoud
Les 2: onderwerp en hoofdgedachte
Les 3: tekstsoorten
Les 4: inleiding, kern, slot
Les 6: alinea's en verbanden

Les 5 (tekststructuren) kun je overslaan.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Inhoud
Les 2: onderwerp en hoofdgedachte
Les 3: tekstsoorten
Les 4: inleiding, kern, slot
Les 6: alinea's en verbanden

Les 5 (tekststructuren) kun je overslaan.

Slide 1 - Tekstslide

Les 2
onderwerp en hoofdgedachte
blz. 56/57

Slide 2 - Tekstslide

Het onderwerp
- samenvatting in één woord of woordgroep
- oriëntatie
- deelonderwerpen

Slide 3 - Tekstslide

De hoofdgedachte
- het belangrijkste over het onderwerp
- samenvatting in één zin

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp of hoofdgedachte?

Het onderwerp van een tekst = het samenvatten van de tekst in één woord of woordgroep.


De hoofdgedachte van een tekst = onderwerp + hoofdzaken in één zin.

Slide 5 - Tekstslide

Voorkeursplaatsen
Onderwerp: titel, inleiding, afbeeldingen
Deelonderwerpen: middenstuk - deeltitels (tussenkoppen)
Hoofdgedachte: slot

Omgekeerde piramide

Slide 6 - Tekstslide

Les 3
tekstsoorten
blz. 58/59

Slide 7 - Tekstslide

Tekstsoort, doel en vorm
Een tekstsoort kenmerkt zich door het doel van de tekst en de stappen die in de tekst gezet worden om dat doel te bereiken.

Tekstsoorten verschijnen in allerlei vormen. Je hebt het dan over een tekstvorm.

Een tekst kan meer dan één doel hebben. Dan kan er ook meer dan één tekstsoort aangewezen worden.

Slide 8 - Tekstslide

Tekstsoort en taalgebruik
Een tekstsoort kenmerkt zich ook door taalgebruik en taalmiddelen.
Voorbeeld: verhaal
- taalgebruik: mag subjectief (ik-vorm)
- taalmiddelen: beeldspraak en stijlfiguren
Ook het onderwerp van de tekst, het vakgebied en het publiek hebben invloed op het taalgebruik.

Slide 9 - Tekstslide

Tekstsoort en opbouw
De stappen binnen een tekst moeten herkenbaar voor de lezer zijn.
De eerste stap in een tekst en het taalgebruik kunnen voor de lezer al een aanwijzing zijn met welke tekstsoort hij of zij te maken heeft.
Op blz. 59 vind je het overzicht van de tekstsoorten.

Slide 10 - Tekstslide

Les 4
inleiding, kern, slot
blz. 60/61

Slide 11 - Tekstslide

De indeling
Inleiding
Kern
Slot

Slide 12 - Tekstslide

De inleiding (1)
Aandacht trekken:
- anekdote
- opvallende stelling of mening
- actuele gebeurtenis
- het voordeel voor de lezer

Slide 13 - Tekstslide

De inleiding (2)
- kennismaking met het onderwerp
- richting geven aan de tekstopbouw
- idee geven van het genre (tekstsoort)

Slide 14 - Tekstslide

De kern
- uitwerking van het onderwerp in deelonderwerpen
- uitwerking in hoofdstukken, paragrafen of alinea's
- overzichtspunten: titels, kopjes, signaalwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Het slot
- de afronding
- terugblik op inleiding en de kern
- krachtiger maken van strekking of boodschap
- vaak de hoofdgedachte

Slide 16 - Tekstslide

Les 6
alinea's en verbanden
blz. 64/65

Slide 17 - Tekstslide

Van grof naar fijn
Boek:
- hoofdstukken - macro
- paragrafen - meso
- alinea's - micro

Slide 18 - Tekstslide

De alinea
- microstructuur
- start op nieuwe regel
Inhoud
- deelonderwerp (soms meer dan één alinea)
- kernzin is hoofdgedachte
- kernzin: 1e, 2e of laatste zin van de alinea
Lengte
- ongeveer 10 regels

Slide 19 - Tekstslide

Verbanden
Tekstdelen (alinea's, zinnen, deelzinnen):
- logische volgorde
- verband: signaalwoorden en verbindingswoorden
- functie: functiewoorden (meestal 1e of laatste zin van de alinea)
Wordt niet altijd gegeven.
- voorbeelden van functies: aanleiding, voorbeeld, afweging, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, nuancering, oplossen en verklaring.

Slide 20 - Tekstslide