Kapitel 12 en 13 Trabitour

Wat betekent:
Met wie ga jij het liefst uit?
A
Mit wer gehst du am liebsten aus?
B
Mit wie gehst du am liebsten aus?
C
Mit wen gehst du am liebsten aus?
D
Mit wem gehst du am liebsten aus?
1 / 39
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat betekent:
Met wie ga jij het liefst uit?
A
Mit wer gehst du am liebsten aus?
B
Mit wie gehst du am liebsten aus?
C
Mit wen gehst du am liebsten aus?
D
Mit wem gehst du am liebsten aus?

Slide 1 - Quizvraag

Wat betekent:
In mijn stad zijn er veel bioscopen en disco's.
A
In mein Stadt sind da viele Kinos und Discos.
B
In meine Stadt gibt es viele Kinos und Discos.
C
In meiner Stadt gibt es viele Kinos und Discos.
D
In meiner Stadt sind da viele Kinos und Discos.

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent:
Wanneer heb je voor het laatst een concert bezocht?
A
Wenn hast du das letzte Mal ein Konzert besucht?
B
Wann hast du das letzte Mal ein Konzert besucht?
C
Wann hast du das letzten Mal ein Konzert besucht?
D
Wann hat du das letzte Mal ein Konzert besucht?

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:
Wat du je in het weekend?
A
Was machst du am Wochenende?
B
Was macht du am Wochenende?
C
Was machst du am Wochende?
D
Warst machst du am Wochenende?

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent:
Een maand geleden.
A
Einen Monat zurück.
B
Vor einem Monat.
C
Ein Monat zurück.
D
Für einen Monat.

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent:
Ik slaap twaalf uren.
A
Ich schlaf zwölf Uhren.
B
Ich schlafe zwölf Stunden.
C
Ich schlafe zwölf Uhren.
D
Ich schlap zwölf Stunden.

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent:
Elke twee weken.
A
Alle zwei Wochen.
B
Welche zwei Wochen.
C
Jede zwei Wochen.
D
Solche zwei Wochen.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent:
Afgelopen jaar.
A
Abgelaufen Jahr.
B
Voriges Jahr
C
Verlaufen Jahr.
D
Laufendes Jahr.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:
Met mijn vriendengroep.
A
Mit mein Freunden.
B
Mit meiner Freundgruppe.
C
Mit meiner Freundgrupe.
D
Mit meiner Clique.

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent:
sich trennen
A
zich troosten
B
treuren
C
scheiden, uit elkaar gaan
D
gaan trouwen

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent:
die Beziehung
A
de relatie
B
de aantrekkingskracht
C
de bezichtiging
D
de bezetting

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent:
die Verabredung
A
de verkiezing
B
de veronderstelling
C
de verontwaardiging
D
de afspraak

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent:
endgültig
A
ontgoocheld
B
eindelijk
C
definitief
D
tenslotte

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent:
in der letzten Reihe sitzen
A
op de lopende band staan
B
op de slechtste plaatsen zitten
C
in de luie stoel zitten
D
in de achterste rij zitten

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent:
sich lieben
A
van elkaar houden
B
elkaar uitdagen
C
elkaar knuffelen
D
zich aanpassen

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent:
hübsch
A
huichelachtig
B
huigje
C
knap
D
leuk

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent:
Kijk jij vaak tv?
A
Siehst du oft Televisione?
B
Siehst du oft fern?
C
Sieht du of fern?
D
Siehst du oft Fernseher?

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent:
Ja, elke dag ca. drie uur.
A
Ja, jeden Tag etwa drei Stunden.
B
Ja, elchen Tag etwa drei Stunden.
C
Ja, jeden Tag etwas drei Stunden.
D
Ja, jede Tag etwa drei Stunden.

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent:
Waarom vind jij detectives / sportprogramma's leuk?
A
Warum magst du Detektives / Sportsendungen?
B
Warum mag du Krimis / Sportsendungen?
C
Warum magst du Krimis / Sportsendungen?
D
Wo magst du Krimis / Sportsendungen?

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent:
Wat komt er vanavond op de tv?
A
Was kommt da heute Abend im Fernsehen?
B
Was gibt es heute Abend auf Fernsehen?
C
Was ist es heute Abend im Fernsehen?
D
Was gibt es heute Abend im Fernsehen?

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent:
Wat vind je van reclamespots?
A
Was hältst du von Werbespots?
B
Was findest du über Werbespots?
C
Was hält du von Werbespots?
D
Wie findest du von Werbespots?

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent:
Omdat ik Sport interessant vind.
A
Weil Sport interessiert.
B
Weil ich Sport finde interessant.
C
Weil Sport mich interessant.
D
Weil Sport mich interessiert.

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent:
Geen idee, het is mij om het even.
A
Keine Idee, es ist mir um das eben.
B
Keine Ahnung, ich weiß es nicht.
C
Keine Ahnung, ist mir egal.
D
Keine Ahnung, es kann sein.

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent:
ausreichen
A
voldoende zijn
B
uitschuiven
C
aanrijken
D
uitschakelen

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent:
wissen
A
wünschen
B
löschen
C
lösen
D
fischen

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent:
de gebruiker
A
der Gebraucher
B
der Gebrauch
C
das Gebirge
D
der Benutzer

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent:
het tekstbestand
A
die Textdatei
B
das Textstück
C
der Textbestand
D
die Textdateien

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent:
tenslotte
A
schleißlich
B
schließlich
C
schlieslich
D
schlißlich

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent:
glimlachen
A
lachen
B
glucksen
C
gleiten
D
lächeln

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent:
beschermen
A
beschutzen
B
schutzen
C
schützen
D
schüzten

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent:
irriteren
A
argern
B
ärgern
C
ängern
D
ärgen

Slide 31 - Quizvraag

Wat betekend:
de hoop
A
der Hoffen
B
die Hoffnung
C
die Hoffen
D
die Hoff

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent:
voortdurend
A
ständig
B
standend
C
standig
D
ständer

Slide 33 - Quizvraag

Wat betekent:
opslaan
A
aufschlaan
B
speichen
C
speichern
D
spiechern

Slide 34 - Quizvraag

Wat betekent:
durven

A
dürfen
B
sich trauen
C
durfen
D
trauern

Slide 35 - Quizvraag

Wat past?
Ihr .... alles vom Internet heruntergeladen.
A
hatten
B
hattest
C
hatte
D
hattet

Slide 36 - Quizvraag

Wat past?
... du schon mal in einer Disko?
A
Warst
B
War
C
Wast
D
Wart

Slide 37 - Quizvraag

Wat past?
.... du heute Nachmittag zu mir kommen?
A
Wurdest
B
Würdest
C
Würde
D
Wurde

Slide 38 - Quizvraag

Wat past?
Peter ... über einen Bericht auf Twitter sehr wütend.
A
wurdet
B
würde
C
würdet
D
wurde

Slide 39 - Quizvraag