Woordenschat 3e editie 22-23 1.3 en 1.4

Woordenschat 1.3 & 1.4
Figuurlijk taalgebruik
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat 1.3 & 1.4
Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?


  • Terugblik Woordenschat 1.2 - Betekenis afleiden uit het woord
  • Theorie Woordenschat 1.3 en 1.4 - Opzoeken en Figuurlijk taalgebruik
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

 HERHALING THEORIE

1.2 Betekenis afleiden uit het woord


Slide 3 - Tekstslide

THEORIE

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord vinden door goed naar het woord zelf te kijken:
Herken je een deel van het woord?
Herken je voor- en/of achtervoegsels bij het woord?
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?

Slide 4 - Tekstslide

1.3 woorden opzoeken
Als je de betekenis van een belangrijk woord niet uit de tekst of de woordsamenstelling kunt afleiden, kun je het snelst de betekenis van het woord online opzoeken.

Slide 5 - Tekstslide

THEORIE
Ik herken een deel van het onbekende woord:
voorrangsregel

Ik herken een voor- en/of achtervoegsel van het onbekende woord:
heractiveren

Het onbekende woord lijkt op een woord dat ik wel ken:
circuleren

Slide 6 - Tekstslide

Waar opzoeken:
* Typ het woord in een zoekmachine zoals Google.

* Bij sommige woorden krijg je als resultaat vooral verkoop- of andere sites. Typ in dat geval 
    betekenis achter je zoekwoord.
* Kies een betrouwbare, overzichtelijke site. De meest bruikbare zijn
– nl.wiktionary.org
– vandale.nl
– woorden.org
– ensie.nl (een verzamelsite van meerdere online woordenboeken)
* Kies de betekenis die in de tekst past.




Slide 7 - Tekstslide

THEORIE 1.4
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
De bloemen die Bart en Maya hebben gekocht, 
krijgen een plekje in de tuin.


Slide 8 - Tekstslide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
Bart en Maya vieren uitbundig feest.



Slide 9 - Tekstslide

THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn:

iets van de daken schreeuwen
  • iets aan iedereen vertellen
uit de verf komen
  • goed bij anderen overkomen
de draad kwijt zijn
  • niet meer weten hoe het verder moet




Slide 10 - Tekstslide

VOORBEELD

Slide 11 - Tekstslide

OEFENEN

WANNEER IS SPRAKE VAN FIGUURLIJK TAALGEBRUIK?

Slide 12 - Tekstslide

Dimitri staat met zijn mond vol tanden.
A
Aan het eind van zijn presentatie stelt Mayra een vraag. Dimitri heeft geen idee wat hij moet zeggen.
B
De behandeling bij de tandarts is afgerond. Nadat al zijn tanden en kiezen zijn getrokken, heeft Dimitri nu weer een gaaf gebit.

Slide 13 - Quizvraag

Lisa heeft geen poot om op te staan.
A
Lisa kan geen argumenten meer verzinnen waarmee ze haar moeder kan overhalen.
B
Na het ongeluk moesten Lisa's beide benen worden geamputeerd.

Slide 14 - Quizvraag

Peter zit achter de geraniums.
A
Op de kwekerij weten ze niet waar Peter is. Hij heeft zich verstopt.
B
Peter werkte bij een kwekerij, maar hij is ontslagen.

Slide 15 - Quizvraag

Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten.
A
Bart en Maya geven aankomend weekend alweer een wild feestje.
B
Bart en Maya zetten de plantjes die ze bij het tuincentrum hebben gekocht, in de tuin.

Slide 16 - Quizvraag

Pepijn heeft een bord voor zijn kop.
A
Pepijn staat niet goed op de foto. Hij verschuilt zich achter een uithangbord.
B
Bij het kerstdiner kwam Pepijn aanzetten in een spijkerbroek met gaten en een T-shirt dat onder de vlekken zat.

Slide 17 - Quizvraag

Die bonbons zijn van de bovenste plank.
A
Minne en Merville nemen gewoon nóg een bonbon. Smullen!
B
Minne heeft bonbons meegenomen. Ze lagen bovenin het schap bij Albert Heijn.

Slide 18 - Quizvraag

Yamila wil graag weten wat voor vlees ze in de kuip heeft.
A
Yamila is benieuwd of ze vanavond haar lievelingseten krijgt: pittige kippenboutjes.
B
Yamila stelt Kevin de ene na de andere vraag. Ze wil weten wat voor soort jongen hij is.

Slide 19 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag
Maken: 
Woordenschat 1.3 en 1.4

Klaar? 
Maak 'Het woordenboek gebruiken' en 'Woord en betekenis'

Slide 20 - Tekstslide