Phrasal verbs 2v

Phrasal verbs
You gotta look out for them
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EnglishMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Phrasal verbs
You gotta look out for them

Slide 1 - Tekstslide

Phrase = zinsdeel.
phrasal verbs = werkwoord dat uit een zinsdeel bestaat.
Een werkwoord dat bestaat uit een zinsdeel. 
Twee of meer woorden.

Vorm:
Verb + 1 or more articles
Werkwoord + 1 of meer leden.

Slide 2 - Tekstslide

Examples
Pick up
Close down
Bring up
Fill out


Slide 3 - Tekstslide

You gotta look out for them
Je moet voor ze oppassen.
Je moet op ze passen. 

Slide 4 - Tekstslide

Look

Slide 5 - Tekstslide

Out

Slide 6 - Tekstslide

For

Slide 7 - Tekstslide

Look out for
You have to look out for yourself.
The added words change the meaning of the base verb. 
De extra woorden veranderen de betekenis van het werkwoord dat als basis wordt gebruikt.

Slide 8 - Tekstslide

Conjugation

Je vervoegt bij de phrasal verbs gewoon het werkwoord gedeelte.
He worked up an apetite.
He had worked up an apetite.
He was working up an apetite. 
He was going to work up an apetite.

Slide 9 - Tekstslide

Can you think of phrasal verb?

Slide 10 - Woordweb

What does 'give up' mean?
A
To give a gift
B
To donate
C
To stop trying
D
To surrender

Slide 11 - Quizvraag

What does 'run into' mean?
A
To escape quickly
B
To meet unexpectedly
C
To collide with
D
To jog through

Slide 12 - Quizvraag

What does 'look after' mean?
A
To watch over
B
To take care of
C
To search for
D
To inspect closely

Slide 13 - Quizvraag

What does 'break down' mean?
A
To improve gradually
B
To stop functioning
C
To separate into pieces
D
To collapse

Slide 14 - Quizvraag

What does 'bring up' mean?
A
To lower in rank
B
To raise children
C
To carry away
D
To mention a topic

Slide 15 - Quizvraag

What does 'give up' mean in Dutch?
A
afgeven
B
opgeven
C
doorgeven
D
uitgeven

Slide 16 - Quizvraag

What does 'run into' translate to in Dutch?
A
uitlopen
B
rennen in
C
tegenkomen
D
inlopen

Slide 17 - Quizvraag

How do you say 'find out' in Dutch?
A
afvinden
B
vinden
C
ontdekken
D
uitvinden

Slide 18 - Quizvraag