Woordenschat H5 - deel 2

Woordenschat H5
Uitdrukkingen uit de handel en scheepvaart
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat H5
Uitdrukkingen uit de handel en scheepvaart

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les:

  • Ken je nieuwe uitdrukkingen die uit de handel en scheepvaart komen
  • Kun je van deze uitdrukkingen de betekenis uitleggen

Slide 2 - Tekstslide

Handel en scheepvaart
Nederland is van oudsher een handelsland. De scheepvaart speelde daarbij een belangrijke rol.

 

Aan de handel en de scheepvaart hebben we veel spreekwoorden en uitdrukkingen te danken.



Slide 3 - Tekstslide

Noem een uitdrukking uit de handel of scheepvaart

Slide 4 - Open vraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"In zee gaan"
A
populair zijn
B
samenwerken
C
toezicht houden
D
de leiding hebben

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Op de fles gaan"
A
dronken worden
B
duur zijn
C
boodschappen doen
D
failliet gaan

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Over de brug komen"
A
de leiding hebben
B
oversteken
C
betalen
D
repareren

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Bakzeil halen"
A
terugkrabbelen
B
boodschappen doen
C
duur zijn
D
een brood bakken

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Een streep door de rekening"
A
korting krijgen
B
betalen
C
weglopen
D
een tegenvaller

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Een brug te ver zijn"
A
betalen
B
te ver gaan
C
uitschelden
D
samenwerken

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Kant noch wal raken"
A
verkeerd rijden
B
een boottocht maken
C
onzin zijn
D
terugkrabbelen

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Op de markt komen"
A
te koop aangeboden worden
B
boodschappen doen
C
naar buiten gaan
D
samenwerken

Slide 12 - Quizvraag

Huiswerk voor vandaag
Opdracht 2 van H5 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 2
Vraag 2
4 zich kunnen veroorloven: kunnen betalen
6 manipuleren: beïnvloeden
7 vooralsnog: voorlopig
10 relatief: in verhouding; in relatie tot
11 tot nader order: tot later
12 laboratorium: werkplaats voor onderzoek


Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2
Vraag 3
1 momenteel: op dit moment; nu
2 eenstemmig: hetzelfde zeggend, van dezelfde inhoud
3 kapitaalkrachtigen: rijken
5 massaal: met veel mensen samen
8 voedingswaarde: zorgen voor een volle maag; hongerbevrediging
9 beangstigend: angstaanjagend; eng
13 optie: mogelijkheid
14 calorieën: voedingsstoffen waar ons lichaam energie van krijgt

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 2
Vraag 4+5
alinea 1: voor de boeg hebben: verwachten, tegemoet zien
alinea 4: een brug te ver zijn – te ver gaan; te hoog gegrepen zijn
alinea 4: kant noch wal raken – onzin zijn
alinea 6: op de markt komen – te koop aangeboden worden
alinea 7: een streep door de rekening – een tegenvaller
alinea 10: de balans opmaken – de voor- en nadelen afwegen

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 3 op bladzijde 146 van je boek. Doe je het online? Ga dan naar H5 - Woordenschat. 

Je hebt 8 minuten en je mag het internet gebruiken! 
timer
8:00

Slide 17 - Tekstslide

Denk jij dat jij ze allemaal goed hebt?
Ja
Nee
Dat weet ik niet helemaal zeker

Slide 18 - Poll

Liever een klein verlies accepteren dan alles verliezen.
Je echte karakter blijkt pas op het beslissende moment.
Om winst te kunnen maken, moet je eerst geld uitgeven. 
Als de baas toekijkt, gaat alles beter.
Beter een anker kwijt dan een heel schip
Bij het scheiden van de markt leer je de kooplui kennen
De kost gaat voor de baat uit
Het oog van de meester maakt het paard vet

Slide 19 - Sleepvraag

Je geeft degene voor wie je werkt, altijd gelijk. 
Als je handelt in bepaalde goederen, gebruik je ze waarschijnlijk zelf ook.
Je moet het doen met de middelen die je hebt.
Je moet bij de tijd blijven.
Je moet roeien met de riemen die je hebt.
Op de wind van gisteren kun je vandaag niet zeilen.
Wie appelen vaart, die appelen eet.
Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.

Slide 20 - Sleepvraag

Welke opmerking past het beste bij deze les?
Ik ken nu meer uitdrukkingen uit de handel en scheepvaart
Het ging snel, maar met herhaling weet ik het wel
Ik heb nog vragen
Ik vond het leuk, maar niet per se leerzaam
Ik vond het saai

Slide 21 - Poll

Huiswerk en volgende les
Maak opdracht 4 en 5 op bladzijde 147 van je boek (hoofdstuk 5 - Woordenschat).


Volgende les:
Afronden woordenschat hoofdstuk 5, start woordenschat hoofdstuk 6

Slide 22 - Tekstslide