1.2 Doel en publiek (Deel A: lezen)

1.2 Doel en publiek
NU Nederlands deel A
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.2 Doel en publiek
NU Nederlands deel A

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
1. Terugblik Spelling
2. Doel van een tekst
3. Publiek

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik 
- persoonsvorm
- infinitief
- Voltooid deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PERSOONSVORM

- De persoonsvorm is altijd een werkwoord

Werkwoord: iets wat je doet

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord en infinitief

Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet

Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken.

Infinitief= Hele werkwoord (lopen/fietsen/springen.)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek het werkwoord:

Tijdens mijn stage in de kledingwinkel, leerde ik veel over klantenservice en voorraadbeheer.
A
stage
B
voorraadbeheer
C
leerde

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zoek het werkwoord!

Retailmedewerkers in opleiding werken samen met collega’s op de stageplek.
A
werken
B
stageplek
C
collega's

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets eerder is gebeurd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PERSOONSVORM VINDEN

1. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Ik fietste naar school

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PERSOONSVORM VINDEN

2. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Fiets ik naar school?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

“In de winkel helpen de retailmedewerkers klanten bij het vinden van de juiste maat ".

Wat is de persoonsvorm?
A
de winkel
B
helpen
C
klanten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

“De jonge vakkenvuller werkt hard om de schappen op tijd gevuld te krijgen.

Wat is de persoonsvorm?
A
gevuld
B
vakkenvuller
C
werkt

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

“Tijdens de drukke kerstperiode zijn de kassamedewerkers continu bezig met afrekenen'

Wat is de persoonsvorm?
A
kassamedewerkers
B
kerstperiode
C
zijn

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

“De ervaren retailmedewerker adviseert klanten over de nieuwste modetrends.”

Wat is de persoonsvorm?
A
adviseert
B
modetrends
C
klanten

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doelen uit een tekst halen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je informeren, instrueren, overhalen en overtuigen uit een tekst halen.

Slide 16 - Tekstslide

Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen kunnen doen.
Wat weet je al van tekstdoelen?

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn tekstdoelen?
Tekstdoelen geven aan wat de schrijver wil bereiken met de tekst.


> zoals informeren, instrueren, overhalen of overtuigen.

Slide 18 - Tekstslide

Leg kort uit wat tekstdoelen zijn en geef voorbeelden.
Informerende tekst

Een informerende tekst heeft als doel om informatie te geven, bijvoorbeeld; in nieuwsartikelen of encyclopedieën.

Slide 19 - Tekstslide

Beschrijf wat een informerende tekst is en geef voorbeelden.
Kenmerken van informeren
Een informerende tekst bevat: feitelijke informatie, objectieve taal en geeft antwoord op wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe vragen.

- Feiten (oefenen)
- Alleen meningen van anderen (oefenen)

Slide 20 - Tekstslide

Beschrijf de kenmerken van een informerende tekst en laat de leerlingen oefenteksten analyseren.
Voorbeeld informatieve tekst

In een tekst geeft een schrijver informatie over overwinningen van Nederlandse clubs in de Champions League.


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructieve tekst
Een instructieve tekst heeft als doel om de lezer iets te leren of te laten weten hoe iets gedaan moet worden, zoals handleidingen of recepten.

Slide 22 - Tekstslide

Beschrijf wat een instructieve tekst is en geef voorbeelden.
Kenmerken van instrueren
Een instructieve tekst bevat:



- uitleg in stappen (oefenen)

- afbeelding bij de stappen (voorbeeld)

- gebiedende wijs (oefenen)

Slide 23 - Tekstslide

Beschrijf de kenmerken van een instructieve tekst en laat de leerlingen oefenteksten analyseren.
Overtuigende tekst
Een overtuigende tekst heeft als doel om de lezer te overtuigen van een bepaald standpunt of mening, zoals betogen of advertenties.

vb. ingezonden brief



Slide 24 - Tekstslide

Beschrijf wat een overtuigende tekst is en geef voorbeelden.
Kenmerken van overtuigen
Een overtuigende tekst bevat argumenten, emotieve taal en probeert de lezer te overtuigen van een standpunt.

- mening schrijver
- Argumenten


Slide 25 - Tekstslide

Beschrijf de kenmerken van een overtuigende tekst en laat de leerlingen oefenteksten analyseren.
Overhalen

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Publiek
Voor welk publiek een tekst bedoeld is, kun je vaak zien aan:
 
- het onderwerp, 

- het taalgebruik(zinslengte, woordkeuze, toon) 

- lay-out(lettertype, kleurgebruik, illustraties).

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag
Maken: 1.2 
Blz: 16 t/m 23

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies