Werkwoordspelling oefenen
1 / 19
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
Slide 2 - Quizvraag
werkwoordspelling voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
Slide 3 - Quizvraag
Afgelopen weken ... (besteden, verleden tijd) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 4 - Quizvraag
(Worden, tegenwoordige tijd) jij later dierenarts?
A
Wordt
B
Wort
C
Word
Slide 5 - Quizvraag
De teamleider (branden) zijn vingers aan het lasapparaat vorige week.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden
Slide 6 - Quizvraag
Jij (raden, tegenwoordige tijd) nooit het goede antwoord.
A
raadt
B
raad
C
raat
D
raadde
Slide 7 - Quizvraag
(Vluchten, vt) El Chapo vorige maand weer uit de Mexicaanse gevangenis?
A
Vluchte
B
Vlucht
C
Vluchtten
D
Vluchtte
Slide 8 - Quizvraag
Hij is gisteren (verhuizen, vd).
A
verhuisdt
B
verhuisd
C
verhuist
D
verhuizd
Slide 9 - Quizvraag
De werknemers (richten, vt) hun aandacht volledig op de klus voor Albert Heijn
A
richten
B
richtte
C
richtten
D
richte
Slide 10 - Quizvraag
(Zijn, gebiedende wijs) stil!
A
Ben
B
Is
C
Was
D
Wees
Slide 11 - Quizvraag
Zij (verven, vt) de kamer knalgroen.
A
verfte
B
heeft geverfd
C
verfde
D
heeft geverft
Slide 12 - Quizvraag
De dagen van de week schrijf je met een hoofdletter
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Bij het onderdeel lezen & luisteren ga je eerst de vraag lezen voordat gaat luisteren of de tekst gaat lezen
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Als je het antwoord op een vraag niet weet dan...
A
vul je niks in
B
dan ga je verder met de volgende vraag
C
dan vul je het best passende antwoord in
Slide 15 - Quizvraag
Ik heb een PRIJSOPGAVE per mail ontvangen.
Welk woord heeft dezelfde betekenis als het grote lettertype?
Welk woord heeft dezelfde betekenis als het grote lettertype?
A
factuur
B
offerte
C
specificatie
D
duurder
Slide 16 - Quizvraag
Een moeilijke keus uit twee dingen/zaken.
Welk woord past bij de omschrijving?
Welk woord past bij de omschrijving?
A
Dilemma
B
Incident
C
Futiliteit
D
Lastig
Slide 17 - Quizvraag
Die studente heeft veel potentie.
Wat betekent potentie?
Wat betekent potentie?
A
Uitstraling
B
Mogelijkheden
C
Personeel
D
Invloed
Slide 18 - Quizvraag
(gamen) Ik...gisteren van 17.00 uur tot 23.00 uur
A
gamde
B
gamede
C
gamete
D
gamte
