Sterke & Zwakke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1-4

Sterke en zwakke werkwoorden 

Lesdoel: aan het einde van de les kunnen we sterke en zwakke werkwoorden aanwijzen in een zin 

Het zwakke werkwoord

 verandert NIET van klank in de verleden tijd 

* fietsen -> fietsten

* rennen -> renden

* maken -> maakten 

Sterke werkwoorden veranderen wèl van klank in de verleden tijd 

lopen - liepen

beginnen - begonnen

brengen - brachten

Lopen is een

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Rennen is

1. een sterk werkwoord
2. een zwak werkwoord

Sterk of zwak werkwoord?

Jij fietste

1. sterk
2. zwak

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog

1. sterk
2. zwak

Sterk of zwak werkwoord?

De hond blafte

1. sterk
2. zwak

Sterk of zwak werkwoord?

ik sliep

1. zwak
2. sterk

Zet in de verleden tijd:
Jij ..........(bakken) een pannenkoek.

Zet in de verleden tijd:
Jullie ............... (verven) je haar.

Zet in de verleden tijd:
Zij .............(antwoorden) op jouw e-mail.

Wat is de verleden tijd?
Hij ......(snijden) de worst in dunne plakjes.

1. snijdt
2. snijd
3. sneid
4. sneed

Wat is de verleden tijd?
Wij ............(houden) het daar niet uit!

1. hielde
2. hielden
3. houdden
4. holden

Sterk of zwak?
De hond ........(bijten) mij in mijn been.

1. sterk
2. zwak

Hoe spel je in de tegenwoordige tijd...?
Wie .........(hebben) er tegenwoordig geen Ipad?

Hoe spel je in de tegenwoordige tijd...?
Na zijn vakantie in Spanje .......(willen) Karim Spaans leren.

Hoe spel je in de tegenwoordige tijd...?
Ik..........(zijn) hartstikke blij met m'n nieuwe mobiel.

Hoe spel je in de verleden tijd...?
Vroeger ..........(willen) al mijn vrienden brandweerman worden.

1. wouden
2. wilde
3. woude
4. wilden

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd op:

Vannacht (dromen) hij over zijn vakantie.