8.1 en 8.2

8.1 verschillen in welvaart
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

8.1 verschillen in welvaart

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is geen manier om welvaart te vergelijken?
A
De koopkracht vergelijken
B
De kwaliteit/aanwezigheid van collectieve voorzieningen
C
De omvang van de informele productie, zoals zelfvoorziening
D
De export naar andere landen

Slide 5 - Quizvraag

Wat heeft GEEN invloed
op de welvaart in een land?
A
Hoeveel de overheid investeert in onderwijs.
B
De gemiddelde loonstijging.
C
Hoe gezond mensen zijn.
D
De winsten van bedrijven.

Slide 6 - Quizvraag

Het inkomen per inwoner zegt veel over de welvaart van een land.

Wat heeft geen invloed op de welvaart van een land?
A
De aanwezigheid van collectieve voorzieningen.
B
De hoogte van de prijzen in een land.
C
De hoogte van het nationaal inkomen van een land.
D
De omvang van de formele productie in een land.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Zimbabwe heeft een nationaal inkomen van $641 miljard en 16,2 miljoen inwoners. Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking
A
$39,57
B
$43.693,43
C
$39.567,9
D
$52.001,33

Slide 11 - Quizvraag

Een land heeft een nationaal inkomen van 10 miljard. Er zijn 9 miljoen inwoners. Wat is inkomen per hoofd?
A
1111,11
B
1000
C
9000
D
1345,12

Slide 12 - Quizvraag

nationaal inkomen per hoofd van de bevolking:
A
gemiddeld inkomen per persoon
B
gemiddeld jaarinkomen per persoon
C
gemiddeld jaarinkomen per persoon in een land

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Mali heeft een monocultuur. Wat is het kenmerk van een monocultuur
A
De export brengt maar weinig geld op
B
De export is extra gevoelig voor prijsschommelingen
C
De import is extra gevoelig voor prijsschommelingen
D
De import kost veel geld

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een ruilvoet?
A
ziekte aan 1 van je voeten
B
verhouding tussen de prijs van export-en import producten
C
manier van handel drijven met andere landen
D
buffervoorraad

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

16. Buffervoorraden zijn er om
A
prijsschommelingen tegen te gaan
B
de ruilvoet te verbeteren
C
het nationaal inkomen te verhogen
D
mislukte oogsten op te vangen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

15. Hoe werken buffervoorraden?
A
Door het aanbod te beïnvloeden
B
Door de vraag te beïnvloeden
C
Door het aanbod én de vraag te beïnvloeden

Slide 29 - Quizvraag


Wat gaat er met de buffervoorraden gebeuren als de prijs van bananen te laag wordt
A
Het aanbod moet dalen, dus de buffervoorraad wordt vergroot.
B
Het aanbod moet dalen, dus de buffervoorraad wordt verkleind.
C
Het aanbod moet stijgen, dus de buffervoorraad wordt vergroot.
D
Het aanbod moet stijgen, dus de buffervoorraad wordt verkleind.

Slide 30 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de buffervoorraad als er een jaar een minder goede oogst is door overstroming?
A
de buffervoorraden worden aangevuld met het te veel aan oogst
B
de buffervoorraden worden gebruikt om het aanbod stabiel te houden
C
de buffervoorraden worden vergroot
D
de buffervoorraden verdwijnen geheel

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide