1.1 Behoeften en middelen

Programma
- Bespreken aantal opgaven huiswerk
- Korte uitleg paragraaf 1.1
Maken van rekenboekje: 2.15 + uit je leerboek opdracht 1 t/m 3.

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma
- Bespreken aantal opgaven huiswerk
- Korte uitleg paragraaf 1.1
Maken van rekenboekje: 2.15 + uit je leerboek opdracht 1 t/m 3.

Slide 1 - Tekstslide

1. Jouw financiën
1.1 Behoeften en middelen

Slide 2 - Tekstslide

1.1 Behoeften en middelen
  • Ik kan behoeften classificeren als primaire of secundaire behoeften.
  • Ik kan het begrip schaarste uitleggen met behulp van de begrippen 'behoeften' en 'middelen'.
  • Ik kan uitleggen op welke 3 manieren mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
  • Ik kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat alternatief aanwendbaar betekent.

Slide 3 - Tekstslide

Overleven?

Slide 4 - Woordweb

1.1 Behoeften en middelen
Behoeften
Alles wat je graag wil hebben of nodig hebt, noem je behoeften.
Primaire behoeften
  • Heb je nodig om te overleven.

Secundaire behoeften
  • Wil je graag hebben.
  • Normale en luxebehoeften.

Slide 5 - Tekstslide

primaire behoefte?

Slide 6 - Woordweb

1.1 Behoeften en middelen
Keuzes maken
Schaarste
  • Ontstaat door beperkte middelen (geld en/of tijd) en veel behoeften
  • Daarom moet je prioriteiten stellen.

Schaarse goederen
:
  • Er zijn middelen nodig om te produceren.
  • Wind, zeewater, zonlicht,... zijn vrije goederen.

Slide 7 - Tekstslide

Ik wil varen met een boot in de zee.

De boot is een...
A
schaars goed
B
vrij goed

Slide 8 - Quizvraag

Ik wil varen met een boot in de zee.

De zee is een...
A
schaars goed
B
vrij goed

Slide 9 - Quizvraag

Ik wil een glas water van de kraan drinken.

Drinkwater is een...
A
schaars goed
B
vrij goed

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

1.1 Behoeften en middelen
Consumeren
Om je behoeften te bevredigen kan je:
  • Producten consumeren (kopen). Dit kost geld.
      1. Goederen (tastbaar): Gebruiks- of verbruiksgoederen
      2. Diensten (activiteiten)
  • Of aan zelfvoorziening doen. Dit kost tijd.

Je kan je middelen verschillend inzetten. Geld en tijd zijn dus alternatief aanwendbaar.


Slide 12 - Tekstslide

Je gaat naar de schoonheidsspecialist.

Is hier sprake van een goed of dienst?
A
goed
B
dienst

Slide 13 - Quizvraag

Is Youtube een goed of een dienst?
A
goed
B
dienst

Slide 14 - Quizvraag

Een hamer is een...
A
gebruiksgoed
B
verbruiksgoed

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

zelfvoorziening?

Slide 17 - Woordweb

1.1 Behoeften en middelen
  • Ik kan behoeften classificeren als primaire of secundaire behoeften.
  • Ik kan het begrip schaarste uitleggen met behulp van de begrippen 'behoeften' en 'middelen'.
  • Ik kan uitleggen op welke 3 manieren mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
  • Ik kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat alternatief aanwendbaar betekent.

Slide 18 - Tekstslide