3.3 Politiek en samenleving

Burgers en stoommachines
Politiek en samenleving
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Burgers en stoommachines
Politiek en samenleving

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies






Gelukkig nieuwjaar!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen deze les?
Herhalingsquizje

Uitleg bij 3.3
Samen lezen
Huiswerk volgende les


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwijze tijdens de lockdown
  • Je werkt de komende weken zoveel mogelijk zelfstandig aan de lesstof. 
  • In de online les start ik een LessonUp op en bespreek met jullie gezamenlijk het huiswerk voor die les. Om dit snel te laten verlopen zorg je dat je aangemeld bent in de klas (zie mail 31 aug/ 1 sept).
  • Ik controleer de avond van tevoren het gemaakte huiswerk. Begin niet te laat aan het huiswerk. Bij voorkeur dezelfde dag of de dag nadat je het huiswerk opgekregen hebt.

  • Voor de uitleg bij het huiswerk ga jezelf aan de slag met de LessonUp. De link voor deze LessonUp vind je in Magister bij het huiswerk. Je klikt op die link en meldt jezelf met je voor- en achternaam aan! 
  • In de LessonUp krijg je de uitleg en ga je stap voor stap door de lesstof heen. Je beantwoordt de evaluatievragen aan het einde, zodat ik weet hoe je de lesstof verwerkt hebt. Ik bespreek de volgende les de vragen die jullie hebben.
  • Je maakt vervolgens het huiswerk in geschiedeniswerkplaats. Waar nodig krijg je daarop feedback.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk bespreken

  • Huiswerk controle
  • Vragen LessonUp
  • Opdrachten klassikaal bespreken
     Opdracht 2, 4 en 6. 

    

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk begrip hoort bij de volgende betekenis:

"Ingrijpende verandering in de productie, waarbij handarbeid werd vervangen door machines."
A
Kapitalisme
B
Handnijverheid
C
Industriële revolutie
D
Monarchie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat was één van de belangrijkste uitvindingen van de industriële revolutie?
A
De ploeg
B
De stoommachine
C
De dienstensector
D
De computer

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk land begon de Industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Nederland
D
Duitsland

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rond 1800 werkten de meeste mensen in Nederland in de:
A
landbouw
B
industrie
C
diensten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke beroepen begon de Industriele revolutie?

A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kapitalistische samenleving?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Waarom wordt de industrialisatie een (industriële) revolutie genoemd?

Omdat de industrialisatie....
A
een gevolg was van de Franse Revolutie.
B
een ingrijpende verandering was.
C
heel snel verliep.
D
met veel geweld plaatsvond.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk eerst de bron.

Welke uitspraak is volgens de bron juist?
A
Tussen 1900 en 2000 bleef de dienstensector de grootste beroepssector.
B
In 2000 was de industriesector groter dan in 1900.
C
In 1900 werkte meer dan de helft van de Nederlanders in industrie en handnijverheid.
D
In 1900 was de landbouwsector groter dan de dienstensector.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin over het tijdperk van de industriële revolutie is juist?
A
De bevolking groeide snel en steeds meer mensen woonden in de stad.
B
De industriële revolutie begon in de VS; daarna volgden Groot-Brittannië en Nederland.
C
De landbouwproductie nam toe en veel mensen trokken naar het platteland.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Deze vraag gaat over de democratie in Nederland.
Welke zin is juist?
A
Tussen 1813 en 1848 had koning Willem I (zie plaatje) alle macht.
B
In 1813 werd Nederland een parlementaire democratie.
C
Vanaf 1848 moest koning Willem II veel meer rekening houden met het parlement.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • hoe de leef- en werkomstandigheden van arbeiders verbeterden
  • hoe socialisten streefden naar gelijkheid
  • wat veranderde in het onderwijs
  • hoe de positie van vrouwen verbeterde

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Kenmerkend aspect bij deze paragraaf: de industriële revolutie en opkomst van emancipatiebewegingen
de politiek-maatschappelijke stromingen (denkrichtingen)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen van de industrialistatie


  • Huisnijverheid (gedaan door boeren) kan niet meer op tegen snelle productie van de fabrieken
  • Arbeiders trekken naar de stad --> urbanisatie (meer en grotere steden)
  • Steden groeien erg snel
  • Arbeiders wonen in kleine, bedompte woning bij de fabriek
  • Verschil met de buitenhuizen van de rijke fabriekseigenaren is groot







Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het werk van de arbeiders
  • lange werkdagen
  • zes à zeven dagen per week, geen vakantie
  • weinig inkomen (daardoor slechte voeding)
  • onveilig machines/ ongezond werk

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Armenzorg
  • geen zekerheid van hun baan (zakelijke relatie werkgevers - werknemers)
  • geen sociale zekerheid bij ziekte, ouderdom of invaliditeit
  • Kerkelijke armenzorg
  • Kinderarbeid

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We lezen samen !



Leven en werken in armoede         
                      Bladzijde 46

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Sociale Kwestie
  • Een kwestie is een probleem

  • Het probleem van de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders.


‘De rijken worden rijker, de armen worden armer’

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat te doen aan de Sociale Kwestie

  • Alleen ‘rijke mannen’ mogen stemmen
  • Hierdoor blijven ‘de rijken’ aan de macht
  • Arbeiders ging samenwerken in vakbonden
  • Kinderwetje van Van Houten (1874)
  • Leerplichtwet (1901)
  • Andere sociale wetten (ongevallenwet, 8-urige werkdag enz.)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Politieke stromingen
  1. Liberalisme
  2. Socialisme
  3. Communisme
  4. Confessionalisme 
  5. Feminisme
Uniek voor Nederland: Verzuiling!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Socialisme
  • Het socialisme wilde betere arbeidsomstandigheden voor fabrieksarbeiders, die uitgebuit werden door de bezittende klasse

  • Karl Marx bedacht het socialisme, hij wilde dat de maatschappij geen klassen en standen meer had

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Liberalisme
  • Persoonlijke vrijheid

  • Passieve rol van de overheid: zo min mogelijk bemoeien met de mensen

  • Weinig regels voor de economie

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communisme
  • Radicale tak van socialisme
  • Alles is eigendom van de staat.
  • Arbeiders zijn de baas -> ze willen revolutie!

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Confessionalisme
  • Politieke stroming waarbij men uitgaat van het geloof:
  1. Katholicisme
  2. Protestantisme

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veranderingen in het onderwijs
In de grondwet van 1848 was vrijheid van onderwijs vastgelegd. Daardoor konden gelovigen eigen scholen stichten. We noemen 
zulke scholen: bijzondere scholen

Om goed samen te werken richtte de protestantse leider Abraham Kuyper in 1879 de eerste politieke partij op. 

Vanaf 1917 betaalde de overheid ook het bijzonder onderwijs. 

Slide 31 - Tekstslide

In de vorige paragraaf zagen we dat socialisten in 1917 algemeen mannenkiesrecht kregen.
Hiervoor hadden de confessionelen met de socialisten meegestemd.
In ruil daarvoor hadden de socialisten meegestemd voor de gelijke financiering van het openbaar en bijzonder onderwijs.
We noemen dit wel de Pacificatie (= vrede). Ze doen beiden een beetje water bij de wijn.



Feminisme






Vrouwen hadden in de 19e eeuw minder rechten dan mannen. 
Een aantal vrouwen gaan zich verzetten tegen deze discriminatie.
Ze die eisten (gelijke) rechten (emancipatie) van de vrouw.
Zoals kiesrecht en het worden toegelaten op universiteiten

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  Huiswerk voor de volgende les:
lz + m par. 3.3
TB blz. 46 t/m 48
online opdracht 1 t/m 10

Vragen over huiswerk -> KWT!
Lezen par. 3.4 en voorbereiden 3.4 in je Cornell-aantekenschrift!

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies