Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk je naar de context. Bij het zoeken kun je een strategie inzetten:
1. Zoek een synoniem
2. Zoek een omschrijving
3. Zoek een definitie
4. Zoek een voorbeeld
5. Zoek een tegenstelling
6. Zoek een bekend woorddeel
7. Bekijk de illustratie
Slide 9 - Tekstslide
Onderwerp (en deelonderwerpen)
Elke tekst gaat ergens over. Het heeft een bepaald onderwerp.
Als er veel over een onderwerp te vertellen is, kan het onderverdeeld zijn in deelonderwerpen.
Het onderwerp schrijf je zo kort mogelijk.
Slide 10 - Tekstslide
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen.
De hoofdgedachte schrijf je op in één zin.
Dus: de hoofdgedachte = in één zin waar de hele tekst over gaat
Slide 11 - Tekstslide
Leerdoel
Je kunt het doel van een tekst bepalen: amuseren, informeren, instrueren, overtuigen of activeren.
Slide 12 - Tekstslide
Tekstdoelen en tekstsoorten
Elke tekst wordt geschreven met een doel: de schrijver wil iets bereiken.
Er zijn vijf tekstdoelen: amuseren, informeren, instrueren, overtuigen en activeren.
Je kunt het tekstdoel bepalen als je weet wat het belangrijkste is wat de schrijver met de tekst wil bereiken.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Vaak heeft een tekstsoort een vast tekstdoel. Zo is een grapje bedoeld om je aan het lachen te maken (amuseren) en een reclamefolder om je iets te laten kopen (activeren).
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Wat is het tekstdoel van een boek?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van een nieuwsbericht ?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 18 - Quizvraag
Welke tekstvorm hoort bij het tekstdoel overtuigen?
A
Geboortekaartje
B
Kort verhaal
C
Uitnodiging
D
Ingezonden brief
Slide 19 - Quizvraag
Bij welke tekstvorm past het tekstdoel activeren?
A
stripverhaal
B
leesboek
C
reclamefolder
D
nieuwsbericht
Slide 20 - Quizvraag
Wat: Maak de opdrachten 1 en 2 van Meer dan lezen §3 op blz. 25-26.
Hoe:Individueel, maar je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit.