Lesson 4: Speaking opdr. 45 t/m 48

Vak: Engels
Unit: 4
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vak: Engels
Unit: 4
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Take your English book, don't open it yet!



Slide 2 - Tekstslide

2. Leergebiedoverstijgende doelen
Zelfstandig leren
- Werkt in de gestelde tijd zelfstandig aan opdrachten op zijn planner (bord, agenda) en houdt zelf de tijd in de gaten om het af te krijgen. 

Reflecteren
- Kijkt zijn eigen werk na en corrigeert waar nodig.  



Slide 3 - Tekstslide

Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie. 
???

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
De hele klas

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
???

Slide 4 - Tekstslide

3. Lesdoel
Na deze les kun je:
- de Words van 4.4
- de phrases herkennen van 4.4
- grammar must & mustn't
- grammar voegwoorden








Slide 5 - Tekstslide

Verdiept arrangement:
Namen lln. 

Huiswerk noteren + maken:
Les: 4
blz. 125 t/m 128
opdr. 45 t/m 48

Slide 6 - Tekstslide

Mini-check
Quiz mee

Slide 7 - Tekstslide

Kies: must of mustn't
A
People who are inventors must be smart
B
People who are inventors mustn't be smart

Slide 8 - Quizvraag

Kies: must of mustn't
A
John is very skilled. He must be able to help
B
John is very skilled. He mustn't be able to help

Slide 9 - Quizvraag

Kies: must of mustn't
A
Turn it down! You must play music so loudly.
B
Turn it down. You mustn't play music so loudly

Slide 10 - Quizvraag

Kies: must of mustn't
A
You must be lying. She would never do that.
B
You mustn't be lying. She would never do that.

Slide 11 - Quizvraag

Wie maakt wat?
3 vragen goed? Zelfstandig aan de slag:
Les 4, blz. 125 t/m 128, opdr. 45 t/m 48

De rest doet mee met de instructie

Slide 12 - Tekstslide

4. Instructie
Kijk en luister mee naar de volgende dia's. 

Slide 13 - Tekstslide

Must and mustn't
Als je iemand iets beleef wilt vragen (als je iemand niet kent)

Could you pass me the salt?
Could you help me please?

Could en couldn't is dus 
een beleefdheidsvorm. 

Slide 14 - Tekstslide

Must: moeten (persoonlijke noodzaak, kan niet anders) 

- I'm hungry, I must eat something.

Mustn't: niet moeten/mogen

- We mustn't lie to our parents.

Mustn't = must not

Slide 15 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 16 - Tekstslide

De phrases van 4.4
Lees mee op bladzijde 41. 

Slide 17 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Lees en maak les 4, blz. 125 t/m 128, opdr. 45 t/m 48

Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
namen lln... kom aan de instructietafel zitten. 
Niels; laptop pakken om het verhaal voorgelezen te krijgen. 

Slide 18 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je leest en maakt zelfstandig, in stilte:
V: les 4, blz. 125 t/m 128, opdr. 45 t/m 48  --> namen lln
B: les 4, blz. 125 t/m 128, opdr. 45 t/m 48  --> De hele kals
I: les 4, blz. 125 t/m 128, opdr. 45 t/m 48  --> namen lln
Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig. 
2. Huiswerk ander vak afmaken. 
3. Leren toets/ lezen / woordzoeker. 
timer
40:00

Slide 19 - Tekstslide

7. Evaluatie
Zelfstandig leren
- Werkt in de gestelde tijd zelfstandig aan opdrachten op zijn planner (bord, agenda) en houdt zelf de tijd in de gaten om het af te krijgen. 

Reflecteren
- Kijkt zijn eigen werk na en corrigeert waar nodig.  



Slide 20 - Tekstslide

Welke zinnen zijn waar?

A
voorbeelden van voegwoorden zijn: the, you, do
B
voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden
C
voegwoorden geven vaak een oorzaak en gevolg aan
D
voegwoorden kunnen ook aan het begin van een zin staan

Slide 21 - Quizvraag

Kies: must of mustn't
A
They must like the new girl. They don't treat her right.
B
They mustn't like the new girl. They don't treat her right.

Slide 22 - Quizvraag

Voegwoorden geven vaak een oorzaak en gevolg aan. In welke zinnen staat een voegwoord?

A
It is winter, so I wear warm clothes
B
The desert is dry, because it doesn't rain
C
We have a Mediterranean climate in Spain
D
As a result of the hot climate, the land is very dry

Slide 23 - Quizvraag

Kies: must of mustn't
A
You must be careful not to hurt yourself
B
You mustn't be careful not to hurt yourself

Slide 24 - Quizvraag

Afsluiting
Ruim je boek en schrift van EN op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 25 - Tekstslide