Kapitel 23 oefentoets

Oefentoets 
Kapitel 23
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets 
Kapitel 23

Slide 1 - Tekstslide

lidwoorden
der = mannelijk

die = vrouwelijk
* Deze woorden eindigen vaak op de letter "e" (Blume, Sonne)

das = onzijdig

Slide 2 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
mein = mijn
dein = jouw
sein = zijn
ihr = haar
unser = ons, onze
euer = jullie
ihr = hun
Ihr = uw

* Bij mannelijke en onzijdige woorden geen uitgang --> mein Vater          --> mein Handy
* Bij vrouwelijke en meervoud wel een uitgang --> meine Mutter               --> meine Kinder

Slide 3 - Tekstslide

[Der/Die/Das] Lehrerin ist heute krank.
[Mijn] Lehrerin ist heute krank.
A
Der, Mein
B
Die, Meine
C
Die, Seine
D
Der, Meine

Slide 4 - Quizvraag

[Der/Die/Das] Opa kommt am Samstag zu Besuch.
[Zijn] Opa kommt am Samstag zu Besuch.
A
Der, Sein
B
Das, Sein
C
Der, Ihr
D
Die, Ihr

Slide 5 - Quizvraag

[Der/Die/Das] Kind hat Angst vor dem Hund.
[Jullie] Kind hat Angst vor dem Hund.
A
Das, Ihr
B
Die, Unser
C
Der, Euer
D
Das, Euer

Slide 6 - Quizvraag

[Der/Die/Das] Sänger hat etwas dummes gemacht.
[Zijn] Plattenfirma hat ihm entlassen.
A
Der, Seine
B
Die, Mein
C
Der, Ihre
D
Das, Seine

Slide 7 - Quizvraag

[Der/Die/Das] Junge kommt oft zu spät.
[Zijn] Lehrerin ist enthäuscht.
A
Die, Seine
B
Das, Seine
C
Der, Seine
D
Der, Meine

Slide 8 - Quizvraag

[Der/Die/Das] Handy ist schon alt.
[Mijn] Eltern kaufen mir ein neues.
A
Das, Mein
B
Die, Seine
C
Die, Deine
D
Das, Meine

Slide 9 - Quizvraag

Grammatik
haben, sein, werden in de verleden tijd. 
Vul het passende werkwoord in en schrijf de juiste persoonsvorm op.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Gestern hat es geregnet, wir _____ sehr nass.

Slide 12 - Open vraag

Früher ____ meine Oma einen großen Hund.

Slide 13 - Open vraag

Das ist Hans, er ___ voriges Jahr 90 Jahre alt.

Slide 14 - Open vraag

Ich ____ kein Geld für das Taxi.
A
hatte
B
hatten
C
war
D
wren

Slide 15 - Quizvraag

Er ____ sehr froh mit seiner neuen Jeans.
A
war
B
warst
C
waren
D
hatte

Slide 16 - Quizvraag

Wähle das richtige Fragewort.

Slide 17 - Tekstslide

[Waar vandaan] kommt dein Freund?
A
Wohin
B
Woher
C
Warum
D
Wo

Slide 18 - Quizvraag

[Wanneer] fliegst du in die Turkei?
A
Wo
B
Woher
C
Wann
D
Warum

Slide 19 - Quizvraag

[Wat] wollt ihr heute machen?
A
Wo
B
Wann
C
Was
D
Wie

Slide 20 - Quizvraag

[Hoe] geht es dir?
A
Wo
B
Wohin
C
Wie
D
Was

Slide 21 - Quizvraag

[Waarheen] gehst du dieses Wochenende?
A
Wohin
B
Woher
C
Wo
D
Was

Slide 22 - Quizvraag

Wörter

Slide 23 - Tekstslide

Es ist ein Geschenk. Können Sie es [inpakken]

Slide 24 - Open vraag

Eine Frau, die in einem Laden arbeitet, ist eine [verkoopster].

Slide 25 - Open vraag

Wo kann ich die Hosen [passen]?

Slide 26 - Open vraag

Das [kantoor] ist im 2. Stock.

Slide 27 - Open vraag

In einer [slagerij] kannst du Wurst kaufen.

Slide 28 - Open vraag

Ich möchte gerne [contant betalen].

Slide 29 - Open vraag

[De winkel] öffnet um 10 Uhr.

Slide 30 - Open vraag

Wenn Sie die Hose umtauschen wollen, brauchen Sie den [kassabon]

Slide 31 - Open vraag

Meine Freundin ist [kapster].

Slide 32 - Open vraag

Fertig!

Lernen für die Schulaufgabe:

Seite 87 & Seite 127 
Opgeladen iPad en oordopjes meenemen.
Geen Plauderecke

Slide 33 - Tekstslide