Unit 1 Havo 2 Grammar recap

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Unit 1 Grammar recap

havo 2

All Right 2H/V

Programme

Present Simple + Present Continuous

Possessive 's, ' & ...of...

Each, every & all

Conjunctions

Present Simple

Present simple is:

Wat is de present simple?

1. Verleden tijd
2. Tegenwoordig tijd
3. Toekomst

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?

1. Bij feiten, gewoontes en dingen die regelmatig gebeuren.
2. Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
3. Wanneer je het hebt over iets wat je wilt gaan doen.
4. Als je verteld over iets wat je is overkomen.

Present Simple:

Hoe wordt de de Present Simple gevormd?

1. hele ww + -ed
2. have/ has + ww-ing
3. vorm van to be (am/are/is) + hele ww + -ing
4. hele werkwoord (shit: + -s)

Present Simple

Je gebruikt de Present Simple bij gewoonten, regelmaat en feiten. 

Signaalwoorden: usually, always, never, ever...

Present Simple

I live in The Netherlands

You always arrive late

Does he perform regularly?

Make your own sentence

Write one sentence about something you always do.

Write one sentence about something you never do.

Present Continuous

Present continuous

Wat is de present continuous?

1. Tegewoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Voltooide tijd
4. Tegenwoordige tijd (duurvorm)

Present Continuous

Wanneer gebruik je de present continuous?

1. Om irritatie aan te geven
2. Als het altijd zo is
3. Als iets nu aan de gang is
4. Tijdelijke situaties

Present continuous:

Hoe wordt de de Present Continuous gevormd?

1. hele ww + -ed
2. have/ has + ww-ing
3. vorm van to be (am/are/is) + hele ww + -ing
4. hele werkwoord (shit: + -s)

Present Continuous

Je gebruikt de Present Continuous als iets nu aan de gang is, bij tijdelijke situaties en bij irritaties

Signaalwoorden: at the moment, right now, now,

Present Continuous

I am living with my uncle at the moment, because I'm studying in New York.

I am not listening to you at the moment.

Are you calling Jane right now?

Make your own sentence

Write one sentence about what you are doing at the moment

Write one sentence about what you are not doing at the moment.

All, every & each

Do we use all, every or
each here?

1. All
2. Every
3. Each

Do we use all, every or
each here?

1. All
2. Every
3. Each

Do we use all, every or
each here?

1. All
2. Every
3. Each

All

Een hele groep.

All + een woord in meervoud

We are going to see all the cats at the shelter.

All books are carefully read by the pupils.

Every

Legt nadruk op alle uitzonderlijke onderdelen van de groep.

(alleen bij grotere aantallen dan drie)

Every + een woord in enkelvoud

I think that every day is a good day.

Every cat has paws.

Each

Legt nog méér nadruk op onderdelen van een groep.

Each + een woord in enkelvoud

Each team has a chance of winning.

We wanted to spend a night in each hotel.

All / each / every of the children received a different present.

1. all
2. each
3. every

Our children all / each / every have a different hobby.

1. all
2. each
3. every

I don’t answer all / each / every emails I get.

1. all
2. each
3. every

We don’t go to all / each / every party we’re invited to.

1. all
2. every
3. each

Possessive 's, ' & ...of...

Possessive 's & '

Bij personen of dieren

This is Jane's car.

Cat's bowl of milk.

Uitdrukkingen van tijd:

That is last week's paper.

It's a three hours' walk.

Possessive ...of...

Bij dingen:

The title of the film.

The height of the tallest building.

Bij geografische locatie:

The middle of the country.

The capital of London.

Possessive

Used to

'Used to' is used to talk about....

1. the past
2. the present
3. the future

Used to

Je gebruikt used to om te verwijzen naar gewoontes en situaties in het verleden.

Used to + hele werkwoord

I used to be a painter.

They used to go to Spain every summer.

Used to

Je kunt used to ook gebruiken bij vragende en ontkennende zinnen. Dan verandert de vorm wel.

Used to: questions

Did that use to be an office?

Did you use to sing in the school choir?

Used to: negative

We didn't use to go to Spain, but now we do.

There didn't use to be a forest there.

Maak een bevestigende zin met used to.

Maak een ontkennende zin met used to.

Maak een vragende zin met used to.

Conjunctions

Conjunctions

Practice!

Finish all Test Jezelf paragraphs (1.2, 1.3, 1.4, 1.5)

Finish all parts of the Versterk Jezelf

Study :)