Testje spelling H1, H3 en H4

Het meervoud van LOLLY is
A
lollies
B
lollie's
C
lollys
D
lolly's
1 / 21
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Het meervoud van LOLLY is
A
lollies
B
lollie's
C
lollys
D
lolly's

Slide 1 - Quizvraag

Het meervoud van GRIJSAARD is
A
grijsaarden
B
grijsaard's
C
grijsaarden
D
grijsaards

Slide 2 - Quizvraag

Het meervoud van AUTO is
A
auto's
B
autos
C
autoos
D
autoo's

Slide 3 - Quizvraag

Het meervoud van SKI is
A
skies
B
ski's
C
skie's
D
skis

Slide 4 - Quizvraag

Het meervoud van PIERCING is
A
piercingen
B
piercen
C
piercings
D
piercing's

Slide 5 - Quizvraag

Het meervoud van VAKANTIE is
A
vakanties
B
vakantie's
C
vakanti's
D
vakantis

Slide 6 - Quizvraag

Het meervoud van ZOMBIE is
A
zombie's
B
zombies
C
zombieis
D
zombi's

Slide 7 - Quizvraag

Het meervoud van APPEL is
A
appel's
B
appels
C
appelen
D
appelens

Slide 8 - Quizvraag

Het meervoud van PYJAMA is
A
pyjamaas
B
pyjamaa's
C
pyjama's
D
pyjamas

Slide 9 - Quizvraag

Het meervoud van ACCU is
A
accu's
B
accus
C
accuus
D
accuu's

Slide 10 - Quizvraag

Kies het woord dat juist is gespeld:
A
bacteriën
B
bacterieën

Slide 11 - Quizvraag

Kies het woord dat juist is gespeld (hoofdletter):
A
Kerstman
B
Kerst

Slide 12 - Quizvraag

Kies het woord dat juist is gespeld (hoofdletter):
A
maandag
B
Maandag

Slide 13 - Quizvraag

Kies het woord dat juist is gespeld (hoofdletter):
A
Zuid-frankrijk
B
Zuid-Frankrijk

Slide 14 - Quizvraag

Kies het woord dat juist is gespeld (hoofdletter):
A
pinguïn
B
Pinguïn

Slide 15 - Quizvraag

Kies het woord dat juist is gespeld (hoofdletter):
A
Boeddha
B
boeddha

Slide 16 - Quizvraag

Kies wat juist gespeld is:
A
meneer De Graaf
B
meneer de graaf
C
meneer de Graaf

Slide 17 - Quizvraag

Kies het woord dat juist gespeld is
A
noorden
B
Vrijdag
C
Zuiden
D
Oktober

Slide 18 - Quizvraag

Kies het woord dat juist gespeld is:
A
ideeen
B
ideën
C
ideeën

Slide 19 - Quizvraag

Kies het woord dat juist gespeld is:
A
havikken
B
haviken

Slide 20 - Quizvraag

Kies het woord dat juist gespeld is:
A
baby's
B
babys
C
babies

Slide 21 - Quizvraag