Oefenen PW 6.3 t/m 6.7

PW 6.3 t/m 6.7
Oefenen voor het proefwerk. 
Let op: neem je rekenmachine mee! 
Het proefwerk wordt gemaakt op papier. 
(Dus ook een pen, potlood en liniaal). 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

PW 6.3 t/m 6.7
Oefenen voor het proefwerk. 
Let op: neem je rekenmachine mee! 
Het proefwerk wordt gemaakt op papier. 
(Dus ook een pen, potlood en liniaal). 

Slide 1 - Tekstslide

6.3 Formules met haakjes

Slide 2 - Tekstslide

Bereken met je rekenmachine:
5 x (40 - 32) : 9
Rond af op één decimaal.
A
41,4
B
4,4
C
4,5
D
41,5

Slide 3 - Quizvraag

Lou heeft een schildersbedrijf.
kosten per dag in € = 150 + (t - 3) x 85,40
t = aantal werkuren per dag.
Bereken de kosten per dag bij 8 uren werken.
A
€833,20
B
€406,20
C
€577,-
D
€277,-

Slide 4 - Quizvraag

6.4 Formules met een deelstreep

Slide 5 - Tekstslide

Nima verdient €117,- per week.
Hoeveel verdient zij per maand?
w = weekloon in €
maandloon=1252w
A
€114,08
B
€4343,08
C
€507,-
D
€6096,-

Slide 6 - Quizvraag

6.5 Formules met kwadraten

Slide 7 - Tekstslide

Bereken de hoogte voor a = 2

hoogte=4aa2
A
4
B
0
C
38
D
8

Slide 8 - Quizvraag

Bereken de hoogte voor a = 3

hoogte=4aa2
A
3
B
9
C
12
D
34

Slide 9 - Quizvraag

De grafiek bij een kwadratische formule heet een:
A
Periodiek verband
B
Kwadraat
C
Boog
D
Parabool

Slide 10 - Quizvraag

6.6 Formules met wortels

Slide 11 - Tekstslide

Bereken met de rekenmachine:
16+9×32
A
9,9
B
85
C
45
D
21

Slide 12 - Quizvraag

Bereken met de rekenmachine:
2×24+121
A
43
B
65536
C
178
D
19

Slide 13 - Quizvraag

Bereken de snelheid als r = 30.
snelheid=125r
A
111,9
B
61,2
C
5,5
D
11,2

Slide 14 - Quizvraag

6.7 Periodieke verbanden

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel seconde is de periode?
A
1,5 seconde
B
3,5 seconde
C
5 seconde
D
10 seconde

Slide 16 - Quizvraag

Mo zit in een reuzenrad. In de grafiek zie je de hoogte van Noa in het reuzenrad.
a. Wat is het maximum?
b. Wat is het minimum?
A
maximum= 18 m minimum= 2 m
B
maximum= 20 m minimum= 0 m
C
maximum= 360 m minimum= 0 m
D
maximum= 2 m minimum= 18 m

Slide 17 - Quizvraag