HV2 2E week 10 les 2 Grammatica: uitleg hoofd-, hulp- en koppelwerkwoorden en de tijden

Welkom klas
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag


  • Uitleg hoofd-, hulp en koppelwerkwoorden 
en de tijden. 

Slide 3 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
H5 Taalkundig ontleden (zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijke naamwoord, bijwoord, voorzetsel. voornaamwoorden, soorten werkwoorden)

H6 Redekundig ontleden (persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp blz. 194/195, meewerkend voorwerp blz. 194/195 voorzetselvoorwerp blz. 194/195, bijwoordelijke bepaling blz. 194/195)

H20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde

H21 Voornaamwoorden & telwoorden

H35 Samengestelde zinnen en voegwoorden

H36 Bijvoeglijke bepaling & bijstelling

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les:

Kan je de volgende werkwoorden herkennen: hulp-, hoofd- en koppelwerkwoorden.





Slide 5 - Tekstslide

Herhaling vorige lessen
  • Uitleg PO: betoog schrijven

  • zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, werkwoorden, voorzetsel, voornaamwoorden, bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden 

Slide 6 - Tekstslide

Voornaamwoorden
persoonlijk voornaamwoord: ik hij ons hen jij jou u zij wij jullie haar ons 

bezittelijk voornaamwoord: hun mijn haar jouw zijn ons/onze jullie/uw

aanwijzend voornaamwoord: deze die dit dat zulke zo'n

betrekkelijk voornaamwoord: een betrekkelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een woord of groepje woorden dat eerder genoemd is. De betrekkelijk voornaamwoorden die je tegen kan komen zijn: ‘dat’, ‘die’, ‘wat’, ‘wie’, ‘hetgeen’ en ‘welke’. 

Slide 7 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden


Klik hier voor een filmpje met uitleg. 

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
ZWaBBeLS
zijn - worden - blijven 
 blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 10 - Tekstslide

Voltooide of onvoltooide tijd
Wanneer werkwoorden alleen maar in de voltooide of onvoltooide tijd konden staan, zouden deze werkwoordsvormen niet bijzonder lastig zijn. Helaas zijn er van beide vormen een aantal verschillende werkwoordstijden. 

Zo kan je te maken krijgen met de onvoltooid tegenwoordige tijd, de onvoltooid verleden tijd, de voltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid tegenwoordige tijd. 

Hieronder volgt uitleg over deze vier werkwoordstijden. 

Slide 11 - Tekstslide

Onvoltooid tegenwoordige tijd OTT
Staat een werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd? Dan wordt er een activiteit of toestand uitgedrukt die nog bezig is of op korte termijn plaatsvindt

Voorbeelden:
Noor eet popcorn tijdens de film.
Maaike drukt op de rode knop.
Vandaag ben ik jarig.

Slide 12 - Tekstslide

Onvoltooid verleden tijd OVT
Naast de onvoltooid tegenwoordige tijd kan een werkwoord ook in de onvoltooid verleden tijd staan. Wanneer een werkwoord in deze tijd staat, wordt er een activiteit in het verleden mee uitgedrukt. 

Voorbeelden:
Mehmet las een goed boek tijdens zijn vakantie.
Hij werkte in de horeca. 
Evelien schreef iets op een briefje.

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid tegenwoordige tijd VTT
Als een werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd staat, betekent dit dat de activiteit die ermee uitgedrukt wordt al is afgerond. Deze tijd kenmerkt zich doordat er altijd een voltooid deelwoord in de zin staat. Het voltooid deelwoord wordt eigenlijk altijd verzegeld door een hulpwerkwoord (hebben, zijn, worden). Bij de VTT staat het hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd.

Voorbeelden:
Hij heeft vanochtend hard gewerkt
Mick is geholpen door de dokter. 
Ik ben niet naar het feest gegaan

Slide 14 - Tekstslide

Voltooid verleden tijd VVT
Net als voor de voltooid tegenwoordige tijd geldt ook voor de voltooid verleden tijd dat de activiteit al heeft plaatsgevonden. Bovendien staat er ook altijd een voltooid deelwoord in combinatie met een hulpwerkwoord in de zin. Het belangrijkste verschil met de voltooid tegenwoordige tijd is dat het hulpwerkwoord bij de voltooid verleden tijd in de verleden tijd staat. 

Voorbeelden:
Bas had nog nooit carnaval gevierd. 
Hij was hard op zijn knie gevallen. 
Froukje en Tom hadden veel gelachen samen.  

Slide 15 - Tekstslide

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd OTTT
Werkwoorden die in de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd staan, drukken een handeling uit die in de toekomst plaatsvindt. Je herkent zinnen die in deze tijd staan aan het gebruik van (een vorm van) het hulpwerkwoord ‘zullen’. In de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd staat de werkwoordsvorm van ‘zullen’ altijd in de tegenwoordige tijd

Voorbeelden:
Sanne zal de cadeautjes voor de kinderen kopen. 
Ik zal mijn werk op tijd klaar hebben vanavond.
Olivier en Felix zullen het probleem samen wel oplossen. 

Slide 16 - Tekstslide

Onvoltooid verleden toekomende tijd OVTT
Staat een zin in de onvoltooid verleden toekomende tijd? Dan wordt er een handeling uitgedrukt die vanuit het verleden in de toekomst plaatsvindt. Net als bij de bovenstaande twee werkwoordstijden geldt ook hier weer dat het hulpwerkwoord ‘zullen’ in de zin staat. Omdat het hier om de verleden tijd gaat, wordt ook de verleden tijd van dit hulpwerkwoord gebruikt. 

Voorbeelden:
Ik zou graag iets willen bestellen.
Ina zou hem vandaag bellen.
Zij zouden met de trein reizen.

Slide 17 - Tekstslide

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd VTTT
Als een zin in de voltooid tegenwoordige toekomende tijd staat, draait het om een handeling die in de toekomst voltooid zal zijn. Omdat het hier om de voltooide tijd gaat, staat er altijd een voltooid deelwoord in de zin. De vorm van het hulpwerkwoord ‘zullen’ staat bij de voltooid tegenwoordige toekomende tijd altijd in de tegenwoordige tijd

Voorbeelden:
De musical zal aan het eind van het schooljaar opgevoerd worden. 
Na het toernooi zullen de prijzen uitgereikt worden.
Hij zal wel heel veel geoefend hebben. 

Slide 18 - Tekstslide

Voltooid verleden toekomende tijd VVTT
Een zin kan – naast de onvoltooid verleden toekomende tijd – ook in de voltooid toekomende tijd staan. Je herkent deze tijd aan het feit dat er ‘zou’ of ‘zouden’ in een zin staat, in combinatie met ‘hebben’ of ‘zijn’ en een voltooid deelwoord. Als een zin in de voltooid verleden toekomende tijd staat, wordt er een handeling uitgedrukt die vanuit het verleden gezien in de toekomst plaats zou vinden

Voorbeelden:
We zouden vast en zeker gewonnen hebben
Ik zou het me niet aangetrokken hebben
Hij zou nu dokter zijn geweest.

Slide 19 - Tekstslide

En dan in schema

Slide 20 - Tekstslide

Andere vormen

Slide 21 - Tekstslide

Bedrijvende/actieve vorm
Lijdende/passieve vorm

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk

H5 opdracht 9 en 10

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag: keuze

  • Ga aan de slag met je PO. Maak de verwerkingsopdrachten en begin aan het schrijfplan als je zover bent. 
  • Je mag overleggen met je duo, maar doe dit zachtjes. 

Of

Ga aan de slag met je huiswerk. 




Slide 24 - Tekstslide

Is de opdracht duidelijk?

Jullie gaan zelfstandig werken. 
Als je hulp nodig hebt, ben ik er voor je. 

Slide 25 - Tekstslide

Volgende les

Uitleg over H6 redekundig ontleden blz. 28

Slide 26 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan uitleggen welke werkwoordsvormen er zijn en herken koppelwerkwoorden.  

Slide 27 - Tekstslide

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 28 - Tekstslide

Fijne dag

Slide 29 - Tekstslide