Bij een voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord dat bij de uitspraak op een t-klank eindigt, gebruik je de verlengproef. Je hoort dan of je een -t of -d moet schrijven. Bijvoorbeeld:
- Het is opgeruimd met een -d, want je zegt de opgeruimde kamer
- Het is opgepoetst met een -t want je zegt de opgepoetste zonnebril.