Herhaling 3.1 en 3.2 havo

3.1 en 3.2 herhaling

3.3 Uitleg
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.1 en 3.2 herhaling

3.3 Uitleg

Slide 1 - Tekstslide

planning
- Uitleg
- verder aan de huiswerkopdrachten
-nakijken 
-planning aankomende periode
-quiz
- Als er tijd over is 3.3

Slide 2 - Tekstslide

Puzzel
VVD 
Persoonlijk 
Rentmeesterschap
Naastenliefde 
PvdA 
Gelijkheid 
Links 
Midden 
Rechts 
Vrijheid 
Solidariteit
CDA 

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld van een juist antwoord:
Liberalisme: VVD, Persoonlijk, rechts, vrijheid
Confessionalisme: Rentmeesterschap, Naastenliefde, Midden, CDA
Socialisme: PvdA, Gelijkheid, Links en Solidariteit 
VVD 
Persoonlijk 
Rentmeesterschap
Naastenliefde 
PvdA 
Gelijkheid 
Links 
Midden 
Rechts 
Vrijheid 
Solidariteit
CDA 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent politiek?

Slide 6 - Open vraag

Wat is de beste omschrijving van 'Democratie'?
A
Het volk heeft geen invloed op politieke besluiten
B
Het maken van keuzes en het nemen van beslissingen.
C
Het volk kiest volksvertegenwoordigers die de keuzes maken.
D
Het volk heeft invloed op politieke besluiten

Slide 7 - Quizvraag

Burgers hebben de meeste politieke invloed in een:
A
religieus autoritair regime.
B
militair autoritair regime.
C
directe democratie.
D
indirecte democratie.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een ideologie?
A
Regels over het naleven van de trias politica
B
Ideeën over welke burgers het meeste macht moeten hebben
C
Ideeën over de gewenste inrichting van de samenleving
D
Alle standpunten van een politieke partij

Slide 9 - Quizvraag

I. Een vrije pers is een belangrijk uitgangspunt in een democratie.
II. In een dictatuur maken oppositiepartijen deel uit van de politieke macht.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 10 - Quizvraag

I. Censuur wil zeggen dat de overheid de media controleert.
II. In veel autoritaire regimes hebben de militairen ook politieke macht.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 11 - Quizvraag

Wie hebben in een autoritair regime vaak last van beperkingen van grondrechten?
A
Bedrijven en militairen.
B
Politie en burgers.
C
Burgers en media.
D
Media en politieke bestuurders.

Slide 12 - Quizvraag

De overheid legt de burgers plichten op. Dit vindt:
A
wel plaats in een autoritair regime, maar niet in een democratie.
B
wel plaats in een democratie, maar niet in een autoritair regime.
C
plaats in zowel een autoritair regime als een democratie.
D
alleen plaats in landen zonder grondwet.

Slide 13 - Quizvraag

Rechtse politieke partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
de macht in Nederland eerlijker moet worden verdeeld.
C
de overheid een passieve rol moet hebben.
D
waarden en normen de vrijheid van mensen in de weg staan.

Slide 14 - Quizvraag

Linkse politieke partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
burgers meer vrijheid moeten krijgen.
C
de overheid minder macht moet krijgen.
D
naastenliefde belangrijker is dan sociaaleconomische verhoudingen.

Slide 15 - Quizvraag

Politieke partijen die rechts zijn:
A
willen een actieve overheid.
B
zijn voor bescherming van de zwakkeren in de samenleving.
C
vinden dat de overheid de vrijheid van burgers moet beschermen.
D
willen de inkomensverschillen verkleinen.

Slide 16 - Quizvraag

Linkse politieke partijen:
A
vinden dat rijke mensen evenveel belasting moeten betalen als arme mensen.
B
willen het verschil tussen arm en rijk vergroten.
C
vinden dat de overheid moet opkomen voor zwakkeren in de samenleving.
D
hechten veel waarde aan het bedrijfsleven.

Slide 17 - Quizvraag

Liberale partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
burgers meer vrijheid moeten krijgen.
C
de overheid een sterke positie moet hebben.
D
het rentmeesterschap centraal moet staan.

Slide 18 - Quizvraag

3.3 Politieke partijen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Actiegroep of belangengroep?
Actiegroep           - 1 bepaalde doelstelling / onderwerp
                                  - oproepen tot actie
                             

    
Belangengroep - verdedigen belangen van 1 groep
                                 - meer doelstellingen / onderwerpen

Slide 22 - Tekstslide

Politiek spectrum: Links, rechts en midden
Links
Midden
Rechts
Actieve overheid
Actief/passief
Passieve overheid
Gelijkheid -> geen inkomsten ongelijkheid
Tussenin
Burgers zijn verantwoordelijk voor zichzelf
Zorgen voor kwetsbare mensen
Samenleving zorgt voor elkaar, maar ook de overheid
Overheid helpt alleen als het nodig is -> vrijheid

Slide 23 - Tekstslide

Progressief en conservatief
Progressief:
  • Vooruitstrevend, verandering, toekomstgericht
  • Gebreken benadrukken en veranderingen doorvoeren.

Conservatief:
  • Behoudend, behouden wat al bereikt is.
  • Graag alles houden bij het oude (tradities)

Slide 24 - Tekstslide

Politiek spectrum

Slide 25 - Tekstslide

     One-issuepartijen 

1 specifieke doelgroep of aspect van de samenleving
Niet-democratische partijen

- gaan vaak in strijd met rechtsstaat
- wordt vaak geweld geroepen
- standpunten mogen tegen Grondwet strijden

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Minder mensen worden lid van politieke partijen:.
gevolgen:
  • meer zwevende kiezers
  • minder geschikte bestuurders beschikbaar
  • minder geld om zich goed te organiseren en verkiezingen te voeren.

Slide 28 - Tekstslide

Representativteit
"De mate waarin de Tweede Kamer een goede afspiegeling is van de Nederlandse bevolking."


Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

I. One-issuepartijen hechten net als actie- en belangengroepen weinig waarde aan het algemeen belang.
II. Ook populistische partijen kunnen deel uitmaken van het parlement.

A
I en II zijn juist.
B
I is onjuist en II is juist.
C
I is juist en II is onjuist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 31 - Quizvraag