Doel van de les: ik herken werkwoorden en verschillende vormen van werkwoorden.
Welke vormen van het werkwoord moet ik kennen?
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Werkwoorden
Doel van de les: ik herken werkwoorden en verschillende vormen van werkwoorden.
Welke vormen van het werkwoord moet ik kennen?
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn werkwoorden?
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen (fietsen, praten, klappen, bewegen)
Er gebeurt iets (sneeuwen, waaien, regenen)
Iemand is iets (zijn, worden, lijken, blijven) Hij is bakker. Zij wordt juf. De student lijkt blij.
Slide 2 - Tekstslide
Welke vormen moet ik herkennen?
Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Infinitief
Tegenwoordig deelwoord
Slide 3 - Tekstslide
Persoonsvorm
Het werkwoord in de zin dat van vorm verandert als je de zin van tijd verandert. Het verandert mee met het onderwerp van de zin.
Het salaris wordt later uitbetaald. Het salaris werd later uitbetaald.
De salarissen worden uitbetaald. De salarissen werden uitbetaald.
Slide 4 - Tekstslide
Wat zijn werkwoorden?
Werkwoorden kunnen veranderen in de zin en geven aan in welke tijd de zin staat . Ik loop naar school - ik liep naar school.
In één zin kunnen meerdere werkwoorden staan:
De docent heeft vanochtend alle studenten een examen laten maken.
Slide 5 - Tekstslide
Samengestelde zin
Omdat het zo laat is geworden, gaat hij niet mee.
Ik hoop dat Francis ook komt, maar zij moet nog veel doen.
Slide 6 - Tekstslide
Bespreek met een klasgenoot
Waarom gaat Nesrin niet mee?
Die muur wordt geverfd.
Wij zullen u zo snel mogelijk bellen.
Wanneer zal dat dan worden afgewerkt?
U verwachtte gisteren een telefoontje.
Slide 7 - Tekstslide
Lastige werkwoorden
Branden, landen, planten, rusten, wachten.....
Wij wachten al een uur --> wij wachtten al een uur.
Vervang voor een ander werkwoord.
Wij kijken al een uur --> wij keken al een uur.
Slide 8 - Tekstslide
Branden, landen, planten, rusten, wachten.....
Wij wachten al een uur --> wij wachtten al een uur.
Vervang voor een ander werkwoord.
Wij kijken al een uur --> wij keken al een uur.
Kan het w.w. in de zin niet van tijd veranderen? Dan is het geen persoonsvorm.
Maar een:
- voltooid deelwoord (gelopen)
- tegenwoordig deelwoord (lopend)
- infinitief/hele werkwoord (ik ga lopen)
- bijvoeglijk naamwoord (de gelopen kilometers)
Slide 9 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is gebeurd of is afgerond.
- Het kan niet van tijd veranderen
- Meestal staat er een hulpwerkwoord als hebben, zijn of worden bij
- Veel voltooid deelwoorden beginnen met 'ge'
Slide 10 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Jeffrey heeft gebeld.
Roland is geslaagd.
Karen wordt gekozen.
Zij heeft geld gestort.
Tim heeft een verhaal verteld.
Sanne heeft die zaak zorgvuldig behandeld.
Slide 11 - Tekstslide
Infinitief
Als een w.w. in een zin geen persoonsvorm is en ook geen voltooid deelwoord, maar wel op en of n eindigt, heb je waarschijnlijk te maken met een infinitief (het hele werkwoord)
Jasper gaat om 12 uur lunchen
Hij kan goed voetballen
wij moeten hem even helpen
Slide 12 - Tekstslide
Tegenwoordig deelwoord
Het tegenwoordig deelwoord houdt in dat iets aan de gang is. Het bestaat uit het hele werkwoord +d of +de.
Lachend lopen zij weg.
Zwaaiend liep de heer van Ginkel de deur uit.
Wij zijn druk doende met de voorbereiding van het feest.
Slide 13 - Tekstslide
Welk vorm(en) van het werkwoord zie je in deze zin?
Mijn collega komt altijd op de fiets naar het werk
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord
D
Persoonsvorm en voltooid deelwoord
Slide 14 - Quizvraag
Welke vorm(en) van het werkwoord zie je in deze zin?
In de krant stond een bericht over een joyrider die tegen een winkelpui is gereden
A
Persoonsvorm en infinitief
B
Persoonsvorm
C
Persoonsvorm en voltooid deelwoord
D
Persoonsvorm en tegenwoordig deelwoord
Slide 15 - Quizvraag
Infinitief of voltooid deelwoord?
gewassen
A
Infinitief
B
voltooid deelwoord
Slide 16 - Quizvraag
Welke vorm(en) van het werkwoord zie je in de zin?
De minister heeft de burgers opgeroepen voorstellen in te sturen die de zorg goedkoper kunnen maken?
Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je de, het of een (lidwoord) zetten.
Eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden
Je kunt zelfstandige naamwoorden meestal in het meervoud zetten.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Slide 20 - Tekstslide
1.2 Naamwoorden en lidwoorden
Doel van de les:
ik herken zelfstandige naamwoorden, (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden en ik herken lidwoorden
Slide 21 - Tekstslide
Voorbeelden
Zelfstandig naamwoord met lidwoord:
De docent, het jaargetijde, het bewijs.
Zelfstandig naamwoord als eigennaam:
Martin woont in de Vondelstraat
Zelfstandig naamwoord als verkleinwoord:
Tafel - tafeltje, trein - treintje, huis - huisje
Slide 22 - Tekstslide
Let op! Er staat niet altijd een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord. Dit kan je er voor zetten.
Kozijnen van kunststof worden steeds vaker gebruikt, omdat ze weinig onderhoud nodig hebben.
Slide 23 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord, het geeft extra informatie. Soms staan er meerdere bijvoeglijke naamwoorden voor een zelfstandig naamwoord.
een interessante vacature, de beste film
Nederlands is een verplicht, moeilijk vak
de rode jurk, het mooie huis
Slide 24 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord kan ook achter het zelfstandig naamwoord staan:
Mijn stagebegeleidster is erg behulpzaam.
Die boom is al oud.
Op de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de trappen van vergelijking toepassen. (oud - ouder - oudst)
Ook deelwoorden kunnen als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt ( het gebroken glas)
Slide 25 - Tekstslide
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is een bijvoeglijk naamwoord dat zegt van welk materiaal iets is gemaakt. Dit bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -en.