2223 3HV week 36 aangepast

Week 36

  • Kijk - en luisteropdrachten Grandes Lignes  
       Peppels- Uitgevers
  • Bewijs 1 - week 38
  • Aantekeningenschrift 

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Week 36

  • Kijk - en luisteropdrachten Grandes Lignes  
       Peppels- Uitgevers
  • Bewijs 1 - week 38
  • Aantekeningenschrift 

Slide 1 - Tekstslide

Bonjour! 


Comment ça va?


Slide 2 - Tekstslide

A la fin du cours:

  • Weet je hoe je de passé composé (voltooide tijd) vervoegd met het werkwoord avoir & être

  • Heb je geoefend met het maken van de passé composé 

Slide 3 - Tekstslide

Les  verbes  avoir et être
C

Slide 4 - Tekstslide

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on est

nous sommes
vous êtes
ils, elles sont
Avoir (hebben)

J'ai
Tu as
Il, elle, on a

nous avons
vous avez
ils, elles ont

Slide 5 - Tekstslide

zijn =
A
être
B
avoir

Slide 6 - Quizvraag

hebben =
A
être
B
avoir

Slide 7 - Quizvraag

être of avoir?

Tu es
A
être
B
avoir

Slide 8 - Quizvraag

être of avoir?

Il a
A
être
B
avoir

Slide 9 - Quizvraag

être of avoir?

Ils ont
A
être
B
avoir

Slide 10 - Quizvraag

être of avoir?

Je suis
A
être
B
avoir

Slide 11 - Quizvraag

être of avoir?

Ils sont
A
être
B
avoir

Slide 12 - Quizvraag

être of avoir?

Tu es
A
être
B
avoir

Slide 13 - Quizvraag

elles (avoir)
A
ont
B
sont

Slide 14 - Quizvraag

nous (avoir)
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons

Slide 15 - Quizvraag

elle (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
a

Slide 16 - Quizvraag

tu (avoir)
A
es
B
as
C
a
D
est

Slide 17 - Quizvraag

ils (avoir)
A
ont
B
avoir
C
sont
D
a

Slide 18 - Quizvraag

Tu (être)
A
as
B
est
C
es
D
sont

Slide 19 - Quizvraag

Nous (être)
A
faisons
B
avons
C
êtes
D
sommes

Slide 20 - Quizvraag

Elle ..... douze ans
A
est
B
a
C
es
D
ont

Slide 21 - Quizvraag

Je .... une fille.
A
est
B
être
C
suis
D
as

Slide 22 - Quizvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u  heeft
B. zij zijn
C.  ik  ben
D.  men  is / wij hebben
E.  ik  heb
F. jullie  zijn
1.  vous  avez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  je  suis
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 23 - Sleepvraag

Je ... (ben) parti

Slide 24 - Open vraag

Job ... resté

Slide 25 - Open vraag

Mme Baekelandt ... (is) tombé de l'escalier

Slide 26 - Open vraag

Matthew et Jasper ... (zijn) sortis de la classe

Slide 27 - Open vraag

1. AVOIR & ÊTRE




Schrijf  de rijtjes van avoir & être in je schrift. 
Dit doe je in de présent & in de passé composé
Je maakt dus 4 rijtjes.

(Grammaire achterin je boek)

Slide 28 - Tekstslide

Corrige les phrases (p.c)
1. J'ai visiter Paris. 
- J'ai visité Paris.
2. Elle avons fait du surf. 
- Elle a fait du surf.
3. Ma soeur a attendre le bus.
- Ma soeur a attendu le bus.
4. Il a réussir à trouver un cadeau pour sa mère. 
- Il a réussi à trouver un cadeau pour sa mère.

Slide 29 - Tekstslide

Passé composé met een vorm van être




Uitleg en oefenen


Au travail:
- Ex. 16, 17, 18 p. 107-109
- FIP - 5 mots
- Check je planner week 35 & 36

Slide 30 - Tekstslide

Check- out


Welke zin (in de P.C.) ga je gebruiken in je bewijs?

Slide 31 - Tekstslide