§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
H1 Inkomen en welvaart
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
H1 Inkomen en welvaart

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog
van §1.1 Wat heb je te besteden?

Slide 2 - Woordweb

Inkomen in natura
Inkomen uit bezit
Inkomen uit arbeid
Overdrachtsinkomen
Kleedgeld
Spullen of goederen
Rente
Winst

Slide 3 - Sleepvraag

Lesdoelen §1.2
Je leert in deze paragraaf:
• wat het verschil is tussen bruto, netto en besteedbaar inkomen
• hoe je een stijging of daling berekent met een groeifactor
• wat oorzaken kunnen zijn van inkomensverschillen
• hoe je uit een grafiek de inkomensverschillen kunt aflezen

Slide 4 - Tekstslide

-------------------------------------------------
primaire inkomens
Tekst
Secundaire inkomens
Netto loon
Bruto

Slide 5 - Tekstslide

Welk inkomen?

Slide 6 - Tekstslide

Verandering van inkomen
Voorbeeld: Je loon is € 1.725 per maand.
   Je krijgt 1,2% loonsverhoging.

Berekening:
1,2% van € 1.725 =  € 1.725 : 100 x 1,2 = 20,70
Nieuwe loon: € 1.725 + € 20,70 = € 1,745,70

Slide 7 - Tekstslide

Verandering van inkomen
Berekeningen met een GROEIFACTOR:
Voorbeeld: loonstijging 1,2%
1,2% erbij = 100% + 1,2% = 101,2%
De groeifactor is: 101,2 ÷ 100 = 1,012
Nieuwe loon: € 1.725 × 1,012 = € 1,745,70

Voorbeeld: Je loon daalt met 3%:
3% eraf = 100% - 3% = 97%
De groeifactor is: 97 ÷ 100 = 0,97
Nieuwe loon: € 1.725 × 0,97 = € 1,673,25


groeifactor: 
(100 + stijging ) : 100
of groeifactor bij daling: 
(100 - daling) : 100

Slide 8 - Tekstslide

Formule groeifactor
Let op! 
Als er in de opdracht staat: bereken met de groeifactor, dan MOET je die gebruiken. 

Slide 9 - Tekstslide

Ezelsbrug groeifactor
Als je de helft (=50%= 0,5) meer zakgeld krijgt (bijvoorbeeld van 20 naar 30 euro p week of bijvoorbeeld van 50 naar 75 p maand), dan krijg je 1,5 x zoveel (1,5= groeifactor)

groeifactor: Het was 100% en wordt (+50%) 150%
150/100= 1,5

Slide 10 - Tekstslide

Inkomensverschillen
Verschil in inkomens komt door:
  • opleiding
  • ervaring
  • verantwoordelijkheid
  • zwaarte (of risicovol of onaangenaam) werk
  • vraag en aanbod

Slide 11 - Tekstslide

Modaal inkomen= inkomen dat het meeste voorkomt
In NL is modaal inkomen in 2023 ong 40.000 bruto (= ong 32.000 netto)

Het sociaal minimum is het bedrag waarvan je zou kunnen leven. Voor een gehuwd persoon is dit in NL in 2023 ong 1990 per maand bruto (een alleenstaande van 19 jaar ong 800)

Slide 12 - Tekstslide

Het bruto inkomen per hoofd is in NL in 2023 ong 53000 (3e of 4e plek in Europa)

In 2023 is het bruto minimumloon in NL 1995 euro voor iemand van 21 jaar en ouder (1200 voor 19jaar)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Kleine en grote inkomensverschillen

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 10

Slide 17 - Tekstslide

Vragen
Kan je de theorie toepassen?

Slide 18 - Tekstslide

Netto inkomen is inkomen nadat ____ er is afgehaald:
A
aftrekposten
B
belastingen en premies
C
bruto-uitkeringen (pensioen, WW, ezv)
D
heffingskorting

Slide 19 - Quizvraag

Het bruto inkomen noemen we ook wel besteedbaar inkomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Wat is modaal inkomen?
A
Dit is het meest voorkomende inkomen
B
Dit is het gemiddelde inkomen
C
Dit is het laagste inkomen
D
Dit is het hoogste inkomen

Slide 21 - Quizvraag

De inkomensverschillen bij Janet zijn ....... dan bij Jos
A
kleiner
B
groter

Slide 22 - Quizvraag

Wat wordt met inkomensverschillen bedoeld?
A
dat je salaris steeds kan veranderen
B
verschillen in inkomen
C
verschillen in salaris tussen verschillende beroepen
D
verschillen tussen uitgaven en inkomsten

Slide 23 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van oorzaken voor inkomensverschillen
A
Leeftijd en ervaring
B
Opleiding en scholing
C
Verantwoordelijkheid
D
Normen en waarden

Slide 24 - Quizvraag

Wat geeft de lorenzcurve aan...
A
De inkomensongelijkheid van een land
B
De koopkracht van een land
C
De alfabetiseringsgraad van een land
D
De ontwikkelingsgraad van een land

Slide 25 - Quizvraag

Maak van onderstaande zin een economisch juiste tekst door het juiste woord te kiezen.
Kies uit de woorden die tussen haakjes staan.
Als de inkomensverschillen kleiner worden, verandert Lorenzcurve b in ...... (Lorenzcurve a / Lorenzcurve c ).

Slide 26 - Open vraag

Extra uitleg
Kijk voor meer uitleg de volgende video's

Slide 27 - Tekstslide


Plak hier de foto's van je gemaakte opgaven van §1.1 en 1.2
(let op!: naam boven elke blz in je schrift!)

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video