Balansmutaties

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1
De eerste opdracht: 
Sleep de categorieën naar de juiste plek op de balans.

Slide 2 - Tekstslide

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 3 - Sleepvraag

Opdracht 2
Sleep de verschillende balansposten naar de juiste categorie.

Slide 4 - Tekstslide

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 5 - Sleepvraag

Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is eigen vermogen?
Geef de betekenis.

Slide 8 - Open vraag

Balansmutaties
Veranderingen van balansposten

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

De balans moet in balans blijven
Een stijging van een balanspost heeft gevolgen

  • Een balanspost aan dezelfde kant daalt
  • Een balanspost aan de andere kant stijgt
  • Een combinatie van dezelfde kant daalt en de andere kant stijgt kan ook voorkomen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?

De onderneming verkoopt goederen op rekening voor € 14.200. De inkoopwaarde is € 9.400.
A
Debiteuren + € 14.200 Voorraad - € 9.400 Eigen vermogen + € 4.800
B
Debiteuren - € 14.200 Voorraad - € 9.400 Eigen vermogen + € 4.800
C
Debiteuren + € 14.200 Voorraad - € 14.200
D
Debiteuren + € 14.200 Voorraad - € 9.400 Eigen vermogen - € 4.800

Slide 24 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 25 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?

Betaling per bank aan crediteuren € 14.000.
A
Kas - € 14.000 Crediteuren + € 14.000
B
Kas - € 14.000 Crediteuren - € 14.000
C
Bank - € 14.000 Crediteuren - € 14.000
D
Bank - € 14.000 Crediteuren + € 14.000

Slide 26 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 27 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?

Per kas gekocht goederen € 1.400.
A
Voorraad - € 1.400 Kas - € 1.400
B
Voorraad + € 1.400 Kas - € 1.400
C
Voorraad - € 1.400 Crediteuren - € 1.400
D
Voorraad - € 1.400 Crediteuren + € 1.400

Slide 28 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 29 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?

Ontvangen per bank van debiteuren € 6.400.
A
Debiteuren - € 6.400 Kas - € 6.400
B
Debiteuren + € 6.400 Bank + € 6.400
C
Debiteuren - € 6.400 Bank + € 6.400
D
Debiteuren + € 6.400 Kas - € 6.400

Slide 30 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Debiteuren betalen, dus debiteuren daalt.
Ontvangen betaling via bank, dus bank stijgt. 

Slide 31 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?

Betaald per kas diverse kosten € 2.200.
A
Kas - € 2.200 Eigen vermogen - € 2.200
B
Kas - € 2.200 Kosten + € 2.200
C
Kas - € 2.200 Vreemd vermogen + € 2.200
D
Kas + € 2.200 Kosten - € 2.200

Slide 32 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Bestuderen en maken
paragraaf 6.0 t/m  6.2, 
dus opdrachten 6.1 t/m 6.12

Slide 39 - Tekstslide