Hoofdstuk 6 Licht

Hoofdstuk 6 Licht
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 Licht

Slide 1 - Tekstslide

6.1 zonder licht zie je niks

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Een lichtbron is
A
een héél dun streepje licht.
B
een voorwerp dat licht geeft
C
een driehoekig stuk glas
D
een stukje hol of bol geslepen glas

Slide 4 - Quizvraag

Welke is een natuurlijke lichtbron?
A
Bliksem
B
Kaars
C
Spaarlamp
D
Zaklamp

Slide 5 - Quizvraag

Welke is een natuurlijke lichtbron?
A
Gloeilamp
B
Computerscherm
C
Zon
D
Maan

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een lichtstraal
A
1 lijntje licht
B
al het licht dat uit een lichtbron komt
C
de hoeveelheid licht die in je ogen valt
D
het licht dat op een voorwerp wordt weerkaatst

Slide 7 - Quizvraag

wat is een lichtbundel?
A
1 lijntje licht
B
een groep lichtstralen die dezelfde kant op gaan
C
al het licht dat uit een lichtbron komt
D
het licht dat op een voorwerp wordt weerkaatst

Slide 8 - Quizvraag

Een lichtstraal beweegt in een...
A
rechte lijn
B
zigzag-lijn
C
golvende beweging

Slide 9 - Quizvraag

6.2 schaduw

Slide 10 - Tekstslide

Schaduw
In figuur 4 is getekend hoe schaduw ontstaat.

Het licht kan niet door tafelblad heen:
1. Het wordt voor een deel geabsorbeerd 
2. Het wordt voor deel weerkaatst. 
      Hierdoor is er een gebied onder de tafel 
      waar geen licht komt. Dat gebied noem je            de schaduw van de tafel.


 

Slide 11 - Tekstslide

Schaduw
Je kunt er als volgt achter komen hoe de schaduw van een voorwerp eruitziet:
Teken de randstralen. Dat zijn de lichtstralen die net niet door het voorwerp worden tegengehouden.
Arceer het gebied tussen deze randstralen. Dit is de schaduw van het voorwerp  => schaduwgebied.
 

Slide 12 - Tekstslide

Hoe ontstaat schaduw?
A
door licht
B
door licht dat wordt tegengehouden

Slide 13 - Quizvraag

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

6.3 De spiegel

Slide 16 - Tekstslide

Spiegelbeeld
Spiegelbeeld is een virtueel beeld. 

Dit betekent dat het beeld niet echt is. 

Virtueel = denkbeeldig

Slide 17 - Tekstslide

hoe ziet je spiegelbeeld eruit in een gewone spiegel
A
even groot als jezelf
B
groter dan jezelf
C
kleiner dan jezelf

Slide 18 - Quizvraag

In een spiegel lijkt ........ omgedraaid.
A
Boven en onder
B
Links en rechts

Slide 19 - Quizvraag

Je staat voor een spiegel en doet een stap naar voren
Wat doet je spiegelbeeld?
A
Je spiegelbeeld blijft staan op dezelfde plaats.
B
Je spiegelbeeld doet een stap naar achteren.
C
Je spiegelbeeld doet een stap naar voren.
D
Je spiegelbeeld stapt naar links of naar rechts.

Slide 20 - Quizvraag

Een voorwerp staat 1,5 meter voor de spiegel, hoever is het na de spiegel?
A
1.5 centimeter
B
15 meter
C
1.5 meter
D
Dat kan je niet weten

Slide 21 - Quizvraag

6.4 kleuren

Slide 22 - Tekstslide

Zon licht = Wit licht
  • Bestaat uit meerdere kleuren → spectrum
  • Wat wij kunnen zien = zichtbaar spectrum
  • Rood | Oranje | Geel | Groen | Blauw | Indigo | Violet (Paars)
  • Met een Prisma maak je het spectrum zichtbaar

Slide 23 - Tekstslide

Gekleurde voorwerpen zien

Slide 24 - Tekstslide

Bij licht geven alle kleuren samen de kleur:
A
Zwart
B
Wit

Slide 25 - Quizvraag

Hoe kun je deze kleuren zichtbaar maken?
A
met een bolle lens
B
met een prisma
C
met een spectroscoop
D
met een spiegel

Slide 26 - Quizvraag

Een voorwerp weerkaatst alleen de kleur of kleuren die je ziet.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 27 - Quizvraag

6.5 Infrarode en ultraviolette straling

Slide 28 - Tekstslide

Infrarode straling
Infrarood straling is overal om je heen. Alle voorwerpen om je heen zenden deze vorm van straling uit. 

Hoe hoger de temperatuur van het voorwerp, des te meer straling het uitzendt.

Zet je hand eens tegen de radiator aan. 

Slide 29 - Tekstslide

Infrarood en het kleuren spectrum
Infraroodstraling valt net naast de kleur rood. 

Infraroodstraling kun je niet zien! Maar je kan wel de warmte voelen. 

Infrarood betekent letterlijk vóór het Rood!


In het spectrum vind je het infrarood vóór het rood.

Slide 30 - Tekstslide

Toepassingen van infrarode straling
  • In de afstandsbediening van de TV.
  • Infraroodsensor -->  Deze sensor is gevoelig voor warmte. Als er bijvoorbeeld een lamp hangt met infraroodsensor kan het lampje aan gaan, zodra een mens of dier langs loopt.
  • Alarmsystemen 
  • Automatische winkeldeuren (Zoals bij veel supermarkten) 

Slide 31 - Tekstslide

Ultraviolette straling
De zon straalt behalve licht ook ultraviolette straling (uv-straling) uit.  

Door de UV straling kleurt je huid, maar blijf niet te lang in de zon. 

Slide 32 - Tekstslide

Teveel straling is slecht voor je huid! 

UV vergroot de kans op kanker.

Te lang in de zon kan zorgen voor zonnebrand. 
De huid van kleine kinderen is extra gevoelig voor uv-straling.

Slide 33 - Tekstslide

Uv-lampen
Er zijn lampen die vooral ultraviolette straling uitzenden. 
  • Zonnebanken (Erg slecht voor je Huid)
  • Discotheek lichten (erg zwak).

UV-Lampen geven vaak ook Violet-licht hierdoor kan je ze zien en herkenen. 
 
In het spectrum van een uv-lamp vind je ultraviolette straling links van het violet. Dat kun je aantonen met een fluorescerende stof. Zo’n stof gaat zelf licht geven als er ultraviolette straling op valt. 
 

Slide 34 - Tekstslide

Wat is waar over infrarode straling?
A
je kan het alleen zien
B
je kan het alleen voelen
C
je kan het zien EN voelen
D
je kan het NIET zien en voelen

Slide 35 - Quizvraag

Waar wordt gebruik gemaakt van ultraviolet licht?
A
een afstandsbediening
B
een sensor in een buitenlamp
C
een warmtelamp
D
een apparaatje om te controleren of geld echt is

Slide 36 - Quizvraag

Infrarood is warmtestraling
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Infrarood gebruiken we bij .....
A
afstandsbediening
B
zonnebank
C
controle bankbiljetten
D
bewegingsmelder

Slide 38 - Quizvraag

hoe merk je dat er ultraviolette straling in het zonlicht zit?
A
Dat voel je als warmte
B
Dat zie je aan de rode kleur
C
Je wordt er bruin van
D
Dat zie je aan de paarse kleur

Slide 39 - Quizvraag

Proef
1. Reactietijd meten
2. Kleurenschijf

Slide 40 - Tekstslide