In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Woordsoorten
Voorzetsels, bijwoorden en telwoorden
Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
ken je de verschillende 4 verschillende telwoorden.
kun je de kenmerken van bijwoorden benoemen.
kun je de volgende woordsoorten in een zin herkennen en benoemen: zn, lw, bvn, vz, pers vnw, zww, hww, kww, bez vnw, wederkerend vnw, wederkerig vnw, vr. vnw, betr vnw, onb vnw, bhtw, ohtw, brtw, ortw, bw, vw nev en vw on.
Slide 2 - Tekstslide
Noem de koppelwerkwoorden.
Slide 3 - Open vraag
Wat is een betrekkelijk vnw?
Slide 4 - Open vraag
Lesprogramma
Uitleg met oefeningen
Zelfstandig werken
Slide 5 - Tekstslide
Sleep de voorzetsels naar het zwarte vak.
VOORZETSELS
Door
de
drukte
op
straat
botste
de
vrouw
tegen
iemand
aan
Slide 6 - Sleepvraag
VOORZETSEL
Janet
haalt
haar
portemonnee
uit
het
zijvak
van
haar
rugzak
Slide 7 - Sleepvraag
Hoofd-en rangtelwoorden
Hoofdtelwoorden (htw):
Geven een hoeveelheid aan
1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend
Rangtelwoorden (rtw):
Geven een volgorde aan
eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste
Slide 8 - Tekstslide
Bepaald of onbepaald hoofdtelwoord
Bepaald hoofdtelwoord (bhtw)
Het aantal is bekend.
vijf, 5, vijftig, 50
Onbepaald hoofdtelwoord (ohtw)
Het aantal is niet bekend.
veel, weinig, enkele
Slide 9 - Tekstslide
Bepaald of onbepaald rangtelwoord
Bepaald rangtelwoord (brtw)
De plaats in de rij is bekend. 7e, Zevende, 36e, zesendertigste
Onbepaald rangtelwoord (ortw)
Geeft een onbekende plaats in de rij aan. Middelste, zoveelste, laatste, hoeveelste
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het bijvoeglijk naamwoord? 'Veel mensen dragen een zelfgemaakt mondkapje.'
Slide 12 - Open vraag
4
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 13 - Quizvraag
veel
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 14 - Quizvraag
vijfde
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 15 - Quizvraag
zoveelste
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 16 - Quizvraag
sommige
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 17 - Quizvraag
Veel leerlingen hebben voor die toets een voldoende gehaald. Welk woord is 'veel'?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 18 - Quizvraag
Alle leerlingen van de Dean Academy in Engeland kregen plotseling vrij. Welk woord is "alle"
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 19 - Quizvraag
Het 6e lesuur zijn wij vrij.
wat is 6e?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 20 - Quizvraag
Hoe noem je "tweede - tachtigste - honderdste"?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 21 - Quizvraag
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...
Slide 22 - Open vraag
'Mondkapjes worden vaak gedragen in het openbaar vervoer.' Is 'vaak' een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quizvraag
Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
Plaats (er, nergens, overal)
Zekerheid (vast, absoluut)
Ontkenning (niet, nooit)
Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer).
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden.
Slide 24 - Tekstslide
Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over een ander woord:
Werkwoord (Indyhockeyt goed)
Bijvoeglijk naamwoord(Indy heeft een heel mooie hockeystick)
Ander bijwoord(Indy kan ook bijzonder snel rennen)
Een BW zegt nooit iets over een ZN (dan is het een BVN)
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het bijwoord in deze zin?
'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig
Slide 28 - Quizvraag
Bedenk een zin waarbij het bijwoord meer informatie geeft over een bijvoeglijk naamwoord.
Slide 29 - Open vraag
Sleep de woordsoorten naar de juiste voorbeelden.
op, na, voor, gedurende
opbergen, zijn, keek, gelopen
de, het, een
vijf, weinig, tiende, laatste
prachtig, Nederlandse, groot
Utrecht, meisje, geld, kapper
lidwoord (lw)
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
werkwoord (ww)
voorzetsel (vz)
telwoord (tw) (hoofd- en rang-)
Slide 30 - Sleepvraag
Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd
Slide 31 - Open vraag
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen