24/09/2024 - Unité 1 Grammaire (Révision)

Bonjour & bienvenue!
Assieds-toi et prends tes affaires:
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour & bienvenue!
Assieds-toi et prends tes affaires:

Slide 1 - Tekstslide

Le planning
Aan het einde van de les:
  1. heb je de imparfait herhaald met behulp van je aantekeningen.
  2. weet je hoe je de passé composé maakt en staan deze stappen in je aantekeningen.
  3. heb je de passé composé geoefend door een begin te maken met exercice 8E.

Slide 2 - Tekstslide

H3E: Leesformulier

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de imparfait en de passé composé (check je notities)?

Slide 4 - Woordweb

La répétition: L'imparfait
Vervoeg de (werkwoorden) in de imparfait. Schrijf ze op met pen & papier:

  1. La semaine dernière, je (chanter) __________ une belle chanson.
  2. Hier, nous (acheter) __________ une nouvelle piscine.
  3. Nous (trouver) __________  une voiture bleue dans l'eau.
  4. Elle (parler) __________ anglais il y a deux jours.


timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

Le passé composé
  • Je kent onregelmatige werkwoorden: être en avoir.
  • Je hebt geleerd om deze werkwoorden in de présent (=tegenwoordige tijd) te gebruiken.
  • Je hebt geleerd om deze werkwoorden ook in de imparfait (=ovt) te gebruiken.
  • Nu leer je de werkwoorden ook herkennen en gebruiken in de passé composé (=vvt).

Slide 6 - Tekstslide

Le passé composé

Slide 7 - Tekstslide

Deel 1
Pak het hulpwerkwoord avoir in de présent:
  • j'ai
  • tu as
  • il/elle/on a
  • nous avons
  • vous avez
  • ils/elles ont

Slide 8 - Tekstslide

P.C. Deel 2
Stap 1: Pak het hele werkwoord:
  • nager
Stap 2: Haal -er er af:
  • nager --> nag (=stam)
Stap 3: Voeg -é toe aan de stam:
  • nag --> nagé (=gezwommen)

LET OP: Être en avoir zijn een uitzondering! Être = été, avoir = eu.

Slide 9 - Tekstslide

Resultaat:
De twee delen samen vormen de passé composé:
  • j'ai nagé
  • tu as nagé
  • il/elle/on a nagé
  • nous avons nagé
  • vous avez nagé
  • ils/elles ont nagé

Slide 10 - Tekstslide

Welk hulpwerkwoord gebruik je bij de passé composé?
A
faire
B
être
C
avoir
D
aller

Slide 11 - Quizvraag

Tu (parler) in de passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu as parle

Slide 12 - Quizvraag

Vous (manger) in de passé composé:
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 13 - Quizvraag

Je/j' (trouver) in de passé composé:

Slide 14 - Open vraag

La grammaire
  • Maak opdracht 8E op pagina 47.
  • Tot de laatste 5 minuten van de les.
  • Eerst individueel, dan met degene naast je.
  • Help elkaar eerst voordat je de docent vraagt om hulp.
  • Eerder klaar? Maak opdracht 8F op pagina 48.

Slide 15 - Tekstslide

Dit onderdeel van de werkwoorden snap ik nog niet:

Slide 16 - Open vraag

Les devoirs (=het huiswerk)
Pour le 1er octobre 2024:
Apprendre (leren): 
  1. Theorie + aantekeningen passé composé (§9.1 op p.157).
  2. Stampen: werkwoord avoir in de présent (§8.5.2 op p.150).
Faire (maken): Exercice 8E op pagina 47.

Slide 17 - Tekstslide