werkwoordspelling H3

Werkwoordspelling
TT, VT, VD
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
TT, VT, VD

Slide 1 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Wat is de tegenwoordige tijd?

Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Zwakke werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Sterke werkwoorden

Zijn                                                                                      
ik ben, jij bent, hij is                                                      
wij zijn, jullie zijn, zij zijn                                             

Hebben 
   
                      

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
*Uitzonderingen*
Geen extra t
Hij _____  (tasten)





Slide 5 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
*Uitzonderingen*

Geen extra t
Hij _____  (tasten)

Werkwoord voor je = jij
Wanneer beantwoord je die email?
Onthoud je die stof?

Gebiedende wijs
Onthoud goed wat ik tegen je heb gezegd!
Loop door.
Kun je doorlopen?



Slide 6 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
*Uitzonderingen*
Gebiedende wijs
Onthoud goed wat ik tegen je heb gezegd!
Loop door



Slide 7 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
*Uitzonderingen*
Gebiedende wijs
Onthoud goed wat ik tegen je heb gezegd!
Loop door

(Willen)
Hij wil 


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Verleden tijd
Wat is de verleden tijd?

Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden
 

Slide 10 - Tekstslide

Verleden tijd
Zwakke werkwoorden

't ex kofschip/ t' sexyfokschaap



Slide 11 - Tekstslide

Verleden tijd
Sterke werkwoorden

Hebben                                                          
ik had, jij had, hij had                                 
wij hadden, jullie hadden, zij hadden  

Zullen en mogen





Slide 12 - Tekstslide

Verleden tijd
*Uitzonderingen*

Valse z/s
Emma ______ gisteren (verhuizen)



Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Voltooid deelwoord
Wat is het Vd?

Sterke werkwoorden 
Zwakke werkwoorden 


Slide 15 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Ge + infinitief

Bv. Lopen --> Hij heeft gelopen
Slapen --> Wij hebben geslapen
Zien --> Ik heb gezien






Slide 16 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
*Uitzonderingen*

Voorvoegsel
Verzinnen --> Heb jij dat verzonnen?

Klinkerwisseling
Schrijven --> Dat is geschreven

Slide 17 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
't ex kofschip/ t' sexyfokschaap

ge- + stam + -d / -t

Ik heb dat zelf ..... (maken)
Hij heeft dat net ..... (roeren)
Hij is ..... (verhuizen)

Slide 18 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Uitzondenderingen

Bonzen --> Ik heb op de deur ....

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Voltooid deelwoord als bijvoegelijk naamwoord 

Wat is een bijvoegelijk naamwoord?

Slide 21 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoegelijk naamwoord 

Wat is een bijvoegelijk naamwoord?
Bv. De mooie bank

De vluchtstrook is verbreed --> De verbrede vluchtstrook
Ik heb de e-mail verstuurd --> De verstuurde e-mail

Slide 22 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoegelijk naamwoord 

Tip* spel deze moet zo kort mogelijk

De verlootte prijzen --> de verlote prijzen
Het geschate bedrag --> het geschatte bedrag

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer zullen jullie _____?
(vluchten) TT

Slide 24 - Open vraag

Die mensen hebben mij geld ... (beloven)

Slide 25 - Open vraag

Hij ____ de vaas om
(Stoten) VT


Slide 26 - Open vraag

Mijn buurvrouw is gisteren ..... (verhuizen)

Slide 27 - Open vraag


Vroeger werd ik erg .... (straffen)

Slide 28 - Open vraag


De .... etalage (verlichten)

Slide 29 - Open vraag

Ik _____ daar niks van te horen!
(Hoeven) VT

Slide 30 - Open vraag

De kippen zijn gestrand -->
De .... kippen

Slide 31 - Open vraag

De ..... deur (verven)

Slide 32 - Open vraag

De .... misdadiger (verhuizen)

Slide 33 - Open vraag

_______ je dat?
(Passen) TT

Slide 34 - Open vraag

Wanneer ____ jullie?
(Verhuizen) VT

Slide 35 - Open vraag

___ je vader dat?
(Passen) TT

Slide 36 - Open vraag