Werkwoorden op -d/-t

Werkwoorden met stam op -d/-t
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden met stam op -d/-t

Slide 1 - Tekstslide

Regelmäßige Verben
ich (ik)
spiel
e
du (jij)
spiel
st
er/sie/es (hij/zij/het)
spiel
t
wir (wij)
spiel
en
ihr (jullie)
spiel
t
sie/Sie (zij/u)
spiel
en

Slide 2 - Tekstslide

Welk ezelsbruggetje hoort ook alweer bij de uitgangen?
A
feesttenten
B
partytenten
C
circustenten
D
kampeertenten

Slide 3 - Quizvraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohnst
wohnt
wohnt
wohne
wohnen
wohnen

Slide 4 - Sleepvraag

Vergelijk deze rijtjes met elkaar
ich (ik)
spiel
e
red
e
du (jij)
spiel
st
red
est
er/sie/es (hij/zij/het)
spiel
t
red
et
wir (wij)
spiel
en
red
en
ihr (jullie)
spiel
t
red
et
sie/Sie (zij/u)
spiel
en
red
en

Slide 5 - Tekstslide

Wat is je opgevallen aan het rechter werkwoord (reden)?

Slide 6 - Open vraag

Werkwoorden met stam op -d/-t
Als de stam van een werkwoord op -d/-t eindigt, krijg je een extra -e- bij du, er/sie/es en ihr.

Bijvoorbeeld
- du antwortest (dus NIET antwortst)
- er meldet (dus NIET meldt)
- ihr chattet (dus NIET chattt)
- ich habe gechattet

Slide 7 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
melden
meldet
meldest
meldet
melde
melden

Slide 8 - Sleepvraag

Er (chatten) gern mit seinen Freunden.
A
chatte
B
chattt
C
chattet
D
chatten

Slide 9 - Quizvraag

Du (spielen) sehr gut Fußball
A
spielest
B
spielt
C
spielst
D
gespielst

Slide 10 - Quizvraag

Ihr (beantwoorden) die Frage
A
beantworten
B
beantwortt
C
beantworte
D
beantwortet

Slide 11 - Quizvraag

Du (melden) den Diebstahl.
A
meldst
B
meldest
C
meldet
D
meldt

Slide 12 - Quizvraag

Ihr (wonen) in einem schönen Haus.
A
wohnet
B
wohnt
C
wohnest
D
wohnst

Slide 13 - Quizvraag