Les 5 en les 6 - Grammatica, herhaling en wg & ng

                               Voorlezen (10 minuten)
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

                               Voorlezen (10 minuten)

Slide 1 - Tekstslide

Regels en verwachtingen
- Bij binnenkomst, telefoon in de telefoontas.
- Jas uit, tas van tafel en je gaat rustig zitten.
- Huiswerk niet gemaakt of je spullen niet bij je? Dan meld je dat bij mij
   voordat de les begint.
- Je gedraagt je in de les, je hebt een actieve werkhouding en je verstoort de
   les niet.
- Toiletbezoek is niet toegestaan tijdens de les.
- Na 1x waarschuwen volgt er strafwerk.
- Is strafwerk niet afdoende, dan ben je niet meer welkom in de les.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht grammatica
Uitdelen opdrachten van boekje
15 minuten

Slide 3 - Tekstslide

Bespreken opdracht
5 minuten

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag.....
Leer je over het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Maak aantekeningen bij het volgende filmpje

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Deel je aantekeningen met degene naast je 


  • Bekijk waarin jullie aantekeningen overeen komen en waarin jullie aantekeningen verschillen van elkaar
  • Vul jullie aantekeningen aan waar nodig
(5 minuten)

Slide 8 - Tekstslide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 9 - Tekstslide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 10 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 11 - Tekstslide

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 12 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 13 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? 
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? 
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 14 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 18 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quizvraag

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quizvraag

Maak....
  • De startopdracht
  • Opdracht 1
  • Opdracht 2
(Bladzijde 92, 93)

(10 minuten)

Slide 25 - Tekstslide

Bespreken opdrachten 
(5 minuten)

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen? 

Slide 27 - Tekstslide

De kraai is naar het zuiden gevlogen.
A
naar zuiden
B
de kraai
C
is gevlogen
D
het zuiden

Slide 28 - Quizvraag

Koen heeft een mooi gedicht geschreven.
A
Koen geschreven
B
Koen gedicht
C
mooi gedicht
D
heeft geschreven

Slide 29 - Quizvraag

Antony heeft de quizvragen expres fout geantwoord.
A
expres fout
B
heeft geantwoord
C
Antony heeft
D
de quizvragen

Slide 30 - Quizvraag

Harry Potter is een tovenaar.

Slide 31 - Open vraag

Koen is aan het tekenen.

Slide 32 - Open vraag

Heeft Atour zijn huiswerk gemaakt?

Slide 33 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.

Slide 35 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.

Slide 37 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

Slide 38 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
zijn prachtig

Slide 39 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 40 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 41 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 42 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 43 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

Slide 44 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
schijnt leuk te zijn

Slide 45 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zinnen? 

Slide 46 - Tekstslide

Dat meisje wordt later tandarts.

A
wordt tandarts
B
later tandarts
C
meisje wordt
D
dat meisje

Slide 47 - Quizvraag

Het eten is lekker.
A
eten lekker
B
het eten
C
is lekker
D
eten lekker

Slide 48 - Quizvraag

De spiegel blijft recht staan.

A
recht staan
B
de spiegel
C
spiegel staan
D
blijft recht

Slide 49 - Quizvraag