In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
1 THV
Slide 1 - Tekstslide
Wat is in deze zin het werkwoord?
Jane walks to school.
A
Jane
B
walks
C
to
D
school
Slide 2 - Quizvraag
En in deze zin?
My friends and I walk to school.
A
My friends and I
B
walk
C
to
D
school
Slide 3 - Quizvraag
Wat was het verschil tussen het werkwoord in zin 1 en zin 2?
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Look at the words below. Which ones are signal words for the Present Simple and which ones are not?
Signal word
Not a signal word
Next Friday
Yesterday
Never
Wednesday
Often
Every week
Slide 7 - Sleepvraag
Timmy
every Saturday.
They never
with oil.
That tree
very fast.
I always
chocolate ice cream.
Those boys
in class very often.
cook
grows
dances
shout
choose
chooses
shouts
grow
Slide 8 - Sleepvraag
PRRRRRACTICE!!
Slide 9 - Tekstslide
Wat geef je aan met de Present Simple?
A
Gewoonten
B
Feiten
C
Dingen die regelmatig gebeuren
D
Alle antwoorden zijn goed.
Slide 10 - Quizvraag
WELK ANTWOORD IS JUIST?
Mike ___ football every Saturday.
A
play
B
plays
Slide 11 - Quizvraag
WELK ANTWOORD IS JUIST? We often ___ about our holiday.
A
talk
B
talks
Slide 12 - Quizvraag
WELK ANTWOORD IS JUIST? I never ___ this dress to school.
A
wear
B
wears
Slide 13 - Quizvraag
WELK ANTWOORD IS JUIST?
They ___ us every summer.
A
visit
B
visits
Slide 14 - Quizvraag
WELK ANTWOORD IS JUIST?
Jane ___ to school every day.
A
cycle
B
cycles
Slide 15 - Quizvraag
WELK ANTWOORD IS JUIST? Every year my dad ___ the Christmas lights.
A
fix
B
fixes
Slide 16 - Quizvraag
WELK ANTWOORD IS JUIST?
The baby ___ all day long.
A
crys
B
cries
Slide 17 - Quizvraag
Questions and negations in the present simple tense
Slide 18 - Tekstslide
Vragen en ontkenningen maken met het werkwoord 'to be'
Staat er een vorm van to be (am/is/are) in de zin? Dan kun je vragen en ontkenningen maken net als in het Nederlands! Vb: You are happy.—> Are you happy?
He is late. —> He is not late. / He isn't late.
Slide 19 - Tekstslide
Hetzelfde geldt voor HULPWERKWOORDEN zoals can/could/shall/should/will/would/m.t...
I can play tennis. —> Can I play tennis?
We must go now. —-> Must we go now?
You should drink more water.—->You shouldn't drink beer.
Slide 20 - Tekstslide
Staat er geen vorm van 'to be' of een (ander) hulpwerkwoord in de zin?
Dan schakel je de hulp in van het hulpwerkwoord Do.
Ditisjouw redder in nood.
Let er wel op dat je bij he/she/it Does gebruikt.
Na Do/ Does altijd het hele ww gebruiken.
Slide 21 - Tekstslide
The Present Simple
Vragen
Om een "present simple" vraag te maken, moet je het werkwoord "Do" voor de zin plaatsen als er geen ander hww in de zin staat:
I like ice cream. wordt Do I like ice cream?
Als het onderwerp een he, she of it (hij, zij of het) is, moet je "Does" voor de zin plaatsen.
Kijk ook wat er gebeurt met de + s van het originele werkwoord.
Bob plays football. wordt Does Bob play football?
Slide 22 - Tekstslide
The Present Simple
Negations
Look at what happens to the verb in this sentence when we turn it into a negation: (Kijk wat er gebeurt in de onderstaande zin als je de zin omzet naar een ontkenning):
He plays video games every day.
He doesn't play video games every day.
de -s in het ww. verdwijnt na doesn't. Net als bij het maken van vragen. Does heeft al een s.
Slide 23 - Tekstslide
Voorbeeld
Tina drinks tea.
Does Tina drinktea?
Tina doesn't drink tea.
Slide 24 - Tekstslide
Wat snap je nog niet goed? Heb je nog een vraag?
Slide 25 - Open vraag
Typ 2 dingen die je vandaag hebt geleerd over de Present Simple.