Herhaling pww 1

Mens en machine
Herhaling
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Mens en machine
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Van klein naar groot
Molecuul = Stoffen waaruit alles is opgebouwd.

Cel = Bouwsteen van elk organisme.
Weefsel = Een groep cellen met dezelfde taak.
Orgaan = Een deel van een organisme met een eigen taak.
Orgaanstelsel = Een groep organen die samen werken om een bepaalde taak uit te voeren.
Organisme = Een levend wezen. 




Slide 3 - Tekstslide

De vier rijken
Organismen (levende wezens)  kunnen we verdelen in 4 rijken:
- Planten
- Dieren
- Schimmels
- Bacteriën

Slide 4 - Tekstslide

De vier rijken

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Waarom deze onderwerpen samen?

Slide 7 - Tekstslide

Stroomkringen

Slide 8 - Tekstslide

vermogen = hoeveel elektrische energie een apparaat in een seconde gebruikt. 
Het vermogen druk je uit in Watt (W).


stroomsterkte = hoeveelheid elektronen. Stroomsterkte heeft de eenheid Ampère (A).

spanning = hoeveel energie de elektronen hebben. Spanning heeft de eenheid Volt (V). 

Het vermogen van een apparaat hangt dus af van de stroomsterkte en de spanning. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen met de onderstaande formule: 
 
     Vermogen = Spanning x Stroomsterkte

                  OF (in symbolen)
                       
                          P = U x I


Slide 9 - Tekstslide

Hoe schrijf je een antwoord op?

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld vraag:
Door een elektrisch apparaat loopt een stroom van 6,0 A. Het apparaat wordt aangesloten op een spanningsbron van 110 V. Bereken hoe groot het vermogen van dit apparaat is. 

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld vraag:
Door een elektrisch apparaat loopt een stroom van 6,0 A. Het apparaat wordt aangesloten op een spanningsbron van 110 V. Bereken hoe groot het vermogen van dit apparaat is. 

P = U x I 
P = ?
U = 110 
I = 6,0

Dus: 110 x 6,0 = 660 W, het vermogen van het apparaat is 660 W.  

Slide 12 - Tekstslide

      Voorbeeld vraag:
Bereken de stroomsterkte door een broodrooster met een vermogen van 700 W als je deze aansluit op een spanning van 230 V (stopcontact).


Slide 13 - Tekstslide

      Voorbeeld vraag:
Bereken de stroomsterkte door een broodrooster met een vermogen van 700 W als je deze aansluit op een spanning van 230 V (stopcontact).

Formule voor berekenen stroomsterkte:    I = P : U
P = 700 W
U = 230 V
Dus: 700 : 230 = 3,0 A, de stroomsterkte is dus 3,0 A

Slide 14 - Tekstslide

TK Stroomkringen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide



Door te weten hoeveel energie je apparaten gebruiken, kun je beter begrijpen waarom je energierekening misschien hoog is en hoe je energie kunt besparen. Bijvoorbeeld, door korter te douchen of energiezuinige apparaten te gebruiken, kun je veel energie (en geld) besparen.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld: Telefoon opladen
Stel je laadt je telefoon op met een lader die 5 watt (W) gebruikt en je laadt je telefoon voor 2 uur (h).
P = 5 W
t = 2 h
Met de formule E = P x t:
E=5 W× 2 h=10 Wh  

Dus je hebt 10 wattuur (Wh) aan energie gebruikt om je telefoon op te laden.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Bloedsomloop
Grote en kleine bloedsomloop

Slide 21 - Tekstslide

Bloedvatenstelsel

Slide 22 - Tekstslide

3.
4.

Slide 23 - Tekstslide

Bloed

Slide 24 - Tekstslide