Levensfasen

Levensfasen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Levensfasen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
0:30
Peuter
Kleuter
Schoolkind
Jongere
Volwassene
Oudere
Baby
0 tot 1,5 jaar
1,5 tot 4 jaar
4 tot 6 jaar
6 tot 12 jaar
12 tot 25 jaar
25 tot 67 jaar
67 jaar en ouder

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Invulvraag:
De fase voordat een baby geboren is heet?

Slide 3 - Open vraag

prenatale fase
Invulvraag
Motoriek heeft te maken met?

Slide 4 - Open vraag

Bewegen
Juist of onjuist
De taalontwikkeling begint met brabbelen
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

onjuist het begint met geluiden
Invulvraag
Wanneer wordt een peuter zindelijk?

Slide 6 - Open vraag

Tussen tweede en derde jaar
belang van lichaamstaal
bij een peuter

Slide 7 - Woordweb

Omdat peuters het nog moeilijk vinden om alles goed uit te leggen
Waarom is een vaste dagindeling belangrijk?

Slide 8 - Open vraag

Peuters vinden het prettig te weten waar ze aan toe zijn. Regelmaat geeft zekerheid.
Veters strikken valt onder grove motoriek
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Valt onder fijne motoriek
Een kleuter imiteert graag omdat hij graag naar iemand opkijkt.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ontwikkeling van de hersenen van jongeren noemen we?
A
levensfase
B
dementie
C
puberbrein

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Puberteit
Adolescentie
12-17 jaar
Groeispurt
slaappro-blemen
Zwart-wit denken
stemmingswisselingen
17-25 jaar
studeren
zelfstandig
wonen
onderscheiden
van anderen

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we de
doelgroep 24-40 jaar

Slide 13 - Woordweb

jong volwassenen
Hoe noemen we de
doelgroep 40-55 jaar

Slide 14 - Woordweb

middelvolwassenen
Hoe noemen we de
doelgroep 55-67 jaar

Slide 15 - Woordweb

oudere volwassenen
Welke drie aandachtspunten zijn er bij het begeleiden van volwassenen?

Slide 16 - Open vraag

  • Een volwassene vraagt niet graag om hulp
  • Spanningen (mensen kunnen zich hulpeloos voelen)
  • Behandel iedereen (dus ook volwassenen) met respect
Twee manieren om beperkingen in te delen
A
lichamelijk en verstandelijk
B
aangeboren en niet aangeboren

Slide 17 - Quizvraag

a en b zijn beide goed
motorische beperkingen
orgaan-
beperkingen
zintuiglijke 
beperkingen
dwarslaesie
reuma
rolstoel
COPD
hartziekten
chronisch ziek
blindheid
doofheid
CI

Slide 18 - Sleepvraag

Wat is een cochleair implantaat?
https://www.kno.nl/patienten-informatie/oor/cochleair-implantaat/#ci
Een cochleair implantaat is een apparaat dat aan dove kinderen en volwassenen de mogelijkheid biedt weer iets te horen. Dit gebeurt doordat het CI de functie van de zintuigcellen in een beschadigd binnenoor overneemt en de intact gebleven gehoorzenuw direct elektrisch stimuleert.
Een cochleair implantaat bestaat uit een uitwendig en een inwendig (geïmplanteerd) gedeelte.
Tijdens een operatie wordt het inwendig gedeelte geplaatst, het uitwendig gedeelte wordt enkele weken na de operatie aangesloten. De microfoon van het uitwendige gedeelte vangt de geluiden op en zendt de informatie naar een spraakprocessor, die het geluidssignaal omzet in elektrische pulsen. Deze pulsen worden via een snoertje overgebracht naar een zendspoel. Deze zendspoel maakt met behulp van een magneet contact met een ontvanger onder de huid op de schedel.
De ontvanger geeft het elektrisch signaal vervolgens door aan de elektrode, die tijdens een operatie is ingebracht in het binnenoor (het slakkenhuis of de cochlea). De elektrode geeft elektrische pulsen af, die opgevangen worden door de nabijgelegen zenuwuiteinden van de gehoorzenuw. De gehoorzenuw geeft op zijn beurt het signaal door naar de hersenen. Voorwaarde voor het succesvol toepassen van een CI is dus dat de gehoorzenuw en de daarachter liggende zenuwbanen goed functioneren.
Met een CI kunnen zowel zachte als harde geluiden en spraak worden waargenomen. De kwaliteit van de geluids- en spraakwaarneming is echter anders dan bij goedhorenden. Dat is logisch, omdat goedhorende mensen over ongeveer 3.000 zintuigcellen beschikken om geluids­signalen door te geven aan ca. 30.000 zenuwuiteinden.
Bij een CI wordt het geluid eerst omgezet in een elektrisch signaal en wordt de functie van de 3.000 zintuigcellen overgenomen door maar een beperkt aantal elektroden (maximaal 22). Desondanks kan belangrijke informatie toch worden overgedragen aan de gehoorzenuw, zodat het verstaan van spraak vaak mogelijk is. CI-gebruikers worden daardoor minder afhankelijk van spraakafzien. Voor een aanzienlijk aantal CI-gebruikers is het zelfs mogelijk om met het CI te telefoneren.
Noteer drie elementen die een cliënt moet hebben om van een psychiatrische stoornis te spreken

Slide 19 - Open vraag

  • Afwijkend gedrag
  • De cliënt kan zelf geen verandering aanbrengen
  • De cliënt brengt zichzelf en/of de omgeving ongemak toe

Bij een psychose leeft iemand in een onwerkelijke wereld
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerk van een neurose is is dat iemand erg somber is
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Dit hoort bij depressie
Dementie
In welke drie groepen kun je cliënten met dementie indelen?


Slide 22 - Open vraag

Begeleidingsbehoeftigen
Verzorgingsbehoeftigen
Verplegingsbehoeftigen

Bij welke leeftijd komt dementie het meest voor?

Slide 23 - Woordweb

Ouderen maar de doelgroep tussen 40 en 50 jaar wordt steeds vaker getroffen 
Mw. Jansen is vergeetachtig en krijgt huishoudelijke hulp

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van energieleverende stoffen zijn koolhydraten, vetten en eiwitten
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vetten zijn ongezond
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van koolhydraten zijn zetmeel, suikers en voedingsvezels
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kalk geeft stevigheid aan je botten
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Etenswaren in de voorraadruimte horen niet op de vloer te staan
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De meeste micro-organismen gaan dood als je ze tot 50 graden Celsius verhit
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

De meesten boven 100 graden
Het HACCP systeem is een systeem dat alleen in Nederland gehanteerd wordt
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Messen liggen rechts naast het bord met de snijkant naar het bord toe
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je met de hand afwast, dan begin je met de minst vuile vaat
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Snijplanken: bruin voor kip, blauw voor vis, rood voor rauw vlees
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Kleurcodering volgens het HACCP-protocol
In professionele keukens, zoals van een restaurant, worden gekleurde snijplanken van polyethyleen of HDPE gebruikt. De kleur duidt dan aan waar de plank voor mag worden gebruikt. Die kleuren staan vast in de HACCP-normen:
Rood voor rauw vlees
Blauw voor vis, schaal- en schelpdieren
Groen voor groenten en fruit
Geel voor gevogelte
Bruin voor gebraden vlees en worst
Wit voor kaas en brood
De bedoeling van dit systeem is om kruisbesmetting en -verontreiniging te voorkomen
Bekende allergenen zijn vis, schaaldieren of weekdieren
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies