H2C - 12 mei - Woordenschat H1 + H2 - Vergelijking, metafoor, personificatie

Welkom bij Nederlands
H2C 12 mei - Woordenschat H1 + H2

Nodig: iPad
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
H2C 12 mei - Woordenschat H1 + H2

Nodig: iPad

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze lessenserie kun je: 

- vergelijkingen herkennen, benoemen en begrijpen
- metaforen herkennen, benoemen en begrijpen
- personificaties herkennen, benoemen en begrijpen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?

Slide 3 - Open vraag

Waarom is het belangrijk dat je beeldspraak kunt herkennen en benoemen?

Slide 4 - Open vraag

Opdracht
We gaan een fragment bekijken uit 'Zondag met Lubach'. 
Als je beeldspraak hoort, steek dan je vinger op. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Vergelijking
Bij een vergelijking vergelijk je twee dingen (object en beeld) met elkaar.
Het object is echt aanwezig, maar het beeld niet. 
Voorbeeld:
Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.
Hij wordt vergeleken met een kreeft

Jouw kamer (object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).
Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

Slide 7 - Tekstslide

"zo rood als een kreeft"
Noem een andere vergelijking met een dier:

Slide 8 - Open vraag

Metafoor 
Een metafoor lijkt op een vergelijking, alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.

Voorbeeld:
Wat een zwijnenstal (beeld) is het hier.
Zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt om aan te geven dat het een grote troep is. Wat er precies een troep is, staat niet in de zin.

Dat schaap (beeld) heeft zich laten beetnemen.
'schaap' staat voor een dom persoon. Wie het precies is, staat niet in de zin.

Slide 9 - Tekstslide

Alle spreekwoorden zijn metaforen.
Noem een spreekwoord:

Slide 10 - Open vraag

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is.
Voorbeeld:
Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
Bomen kunnen niet fluisteren, dat is een menselijke eigenschap.

Soms lacht de toekomst je toe.
De toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.

Slide 11 - Tekstslide

Bedenk een voorbeeld van personificatie:

Slide 12 - Open vraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hij gedraagt zich als een klein kind.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 13 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het gevaar loert op elke straathoek.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 14 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De appel valt niet ver van de boom.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 15 - Quizvraag

'De golven aaien de zwemmers'.
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Hij is als een sluwe vos.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 17 - Quizvraag

'Mijn hart maakte een sprongetje.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 18 - Quizvraag

Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

vergelijking
metafoor
personificatie
Die boekenwurm zat de hele vakantie met haar neus in een boek. 
Hij lacht als een boer met kiespijn 
 Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Video

Ik begrijp wat een vergelijking is
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 22 - Poll

Ik begrijp wat een metafoor is
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 23 - Poll

Ik begrijp wat een personificatie is
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 24 - Poll

Aan de slag!
Lees de tekst 'SMS lost moordzaak op'.

Formuleer bovenaan de tekst het ONDERWERP en de HOOFDGEDACHTE.

Klaar? Maak opdracht 1, 3, 4 en 5 in de online methode.
timer
12:00

Slide 25 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
5:00

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 1, 3, 4 en 5 in de online methode.

Klaar? Start met leren moeilijke woorden.
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide