To be & have!

To be & have!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

To be & have!

Slide 1 - Tekstslide

Noem een aantal van de belangrijkste werkwoorden in het Engels

Slide 2 - Open vraag

Vertaal de zin: Ik ben blij.
Let op punt en hoofdletter!

Slide 3 - Open vraag

Vertaal de zin: Hij is blij.
Let op punt en hoofdletter!

Slide 4 - Open vraag

Vertaal de zin: Wij zijn blij.
Let op punt en hoofdletter!

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

De vertaling van "Wij zijn familie" is:
A
We is family
B
We are family

Slide 9 - Quizvraag

De vertaling van "Randy is een clown" is:
A
Randy is a clown
B
Randy am a clown

Slide 10 - Quizvraag

Welk antwoord is FOUT? De vertaling van "You are funny!" is:
A
Je bent grappig!
B
Zij zijn grappig!
C
Jullie zijn grappig!

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal de zin "Zij zijn zangers."
Let op punt en hoofdletter!

Slide 12 - Open vraag

Doe hetzelfde, maar verkort nu het werkwoord om er meer spreektaal van te maken. Let op HL en P!

Slide 13 - Open vraag

Verkort "David is not here". Let op hoofdletter en punt.

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

They are wordt verkort tot:
A
They'm
B
They're
C
Theyre
D
They's

Slide 16 - Quizvraag

Verkort "We are on our way."

Slide 17 - Open vraag

Vertaal en verkort "Jij bent een gekke jongen." Let op HL en P!

Slide 18 - Open vraag

Hoe zou je "Peter is not on time" vragend kunnen maken? Let op hoofdletter en vraagteken.

Slide 19 - Open vraag

Hoe zou je "I am tired of your bullshit." vragend kunnen maken? Let op HL en vraagteken.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

"Samantha is not serious". Maak vragend:
A
Is not Samantha serious?
B
Is Samantha not serious?

Slide 22 - Quizvraag

"We are almost there." Maak vragend.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Hoe vertaal je "Ik heb een zus."
A
I hab a sister.
B
I a sister have.
C
I have a sister.

Slide 29 - Quizvraag

Maar hoe vertaal je dan "Hij heeft een zus." Let op hoofdletter en punt.

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide


A

Slide 34 - Quizvraag