SS-E05-1VMBO-THV-Grammar theme 4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo
• Leerjaar 1

Grammar T 4

Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. 

Het is je eigen verantwoordelijkheid.

Als je extra hulp vraagt van je docent, kan deze vragen naar je aantekeningen. 

Theme 4 - grammar

1. Aanwijzende voornaamwoorden demonstrative pronouns

2. Vragen questions en ontkenningen negations met to do

3. Trappen van vergelijking comparative and superlative

Aanwijzende voornaamwoorden

_____ is my car here.

1. This
2. That
3. These
4. Those

_____ are my children over there in the park.

1. This
2. That
3. These
4. Those

_____ is my car over there.

1. This
2. That
3. These
4. Those

_____ are my children here.

1. This
2. That
3. These
4. Those

_____ bike over there is mine.

1. This
2. That
3. These
4. Those

Aanwijzende voornaamwoorden

Vragen en ontkenningen met to do.

Vragen met I / you / we / you / they:

Do vooraan de zin.                                      Do you like hockey?

Vragen met he / she / it:

Does vooraan de zin.

Let op: de -s achter het werkwoord verdwijnt!!!

He likes hockey. Does he like hockey?

I am at home.	Am I at home?	I am not at home.
I have got shoes on.	Have I got shoes on?	I have not got shoes on.
I can run fast.	Can I run fast?	I cannot run fast.
I like hockey.	Do I like hockey?	I do not like hockey.

Vragen en ontkenningen met to do.

Ontkenning met I / you / we / you / they:

Je schrijft not achter do.             I do not like homework.
(don't)

Vragen met he / she / it:

Je schrijft not achter does.
   (doesn't)

Let op: de -s achter het werkwoord verdwijnt!!!

He likes homework. He does not like homework.

Vragen en ontkenningen met to do.

Ontkenning met I / you / we / you / they:

Je schrijft not achter do.             I do not like homework.
(don't)

Vragen met he / she / it:

Je schrijft not achter does.
   (doesn't)

Let op: de -s achter het werkwoord verdwijnt!!!

He likes homework. He does not like homework.

Maak een vraagzin:
I watch TV.

Maak een ontkennende zin:
I watch TV.

Maak een vraagzin:
Sandy takes nice photos.

Maak een ontkennende zin:
Sandy takes nice photos.

Maak een vragende zin:
You ride your bike every weekend.

Maak een ontkennende zin:
You ride your bike every weekend.

Trappen van vergelijking

Als je mensen, dieren of dingen wilt vergelijken, gebruik je bijvoeglijke naamwoorden.

Deze bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.

Trappen van vergelijking

Stellende trap: bijvoeglijk naamwoord.

Als je iets zegt over een persoon, dier of ding.

Vergrotende trap: bijvoeglijk naamwoord + er.

Als je twee personen, dieren of dingen met elkaar vergelijkt.

Overtreffende trap: bijvoeglijk naamwoord + est.

Je vergelijkt dan een persoon, dier of ding met al het andere.

Trappen van vergelijking

Extra: Het bijvoeglijk naamwoord kan in stap 2 en 3 veranderen als:

* het eindigt op een -e. Dan alleen +r / +st                     close - closer - closest

* het eindigt op een korte klinker + medeklinker.
Dan verdubbelt de medeklinker.                                          big - bigger - biggest

* het eindigt op een medeklinker + y. Dan wordt het -ier / -iest

                                                                                                              dry - drier - driest

Trappen van vergelijking

Extra: Bijvoeglijke naamwoorden van 3 lettergrepen en langer:

Hebben hun eigen vorm. Daar gebruik je 'more' bij de vergrotende trap en 'most' bij de overtreffende trap. Dit geldt ook voor famous en boring. 

beautiful - more beautiful - most beautiful

Extra: Sommige bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm:

good / well --> better --> best

bad / ill --> worse --> worst

I am ___ than my brother. (sporty)

1. sporty
2. sportier
3. sportiest

My dad is ___ than yours. (strong)

1. strong
2. stronger
3. strongiest

This is _____ story I have ever heard. (silly)

1. silly
2. sillier
3. silliest

My life is ___ than yours. (boring)

1. boring
2. more boring
3. most boring

That film is ______ film he has ever made. (interesting)

1. interesting
2. the more interesting
3. the most interesting

You have a bad day but my day is _____(bad).

My sister’s life is ______ of all. (exciting)

My brother is _____ than my sister. (tall)

My English teacher is ______ teacher I know. (funny)

Maths is my ____ subject. (bad)