Modale hulpwerkwoorden verleden tijd en de voltooide tijd
Willkommen!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3,4
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Willkommen!
Slide 1 - Tekstslide
Planning :
Drie grammatica onderdelen:
1. voltooide tijd herhalen
2. verleden tijd van haben / sein / werden + verleden tijd van de modale werkwoorden
3. de zou-vorm
Slide 2 - Tekstslide
Overzicht toets Kapitel 4/5ab:
Grammatik:
Kapitel 4, alles - TB Seite 76-85
Kapitel 5: Nur A & B TB Seite 98-99 (A&B)
Slide 3 - Tekstslide
Herhaling verleden tijd modale werkwoorden
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
De rij die je al weet:
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen
Slide 6 - Tekstslide
Hoe maak je verleden tijd?
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden. Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:
Slide 7 - Tekstslide
Stappenplan:
1. Je zoekt telkens eerst de stam.
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.
4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen
Slide 8 - Tekstslide
Ww:
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen
durfte
durftest durfte
durften
durftet
durften
können
konnte
konntest
konnte
konnten konntet konnten
müssen
musste musstest
musste
mussten musstet mussten
wissen wusste
wusstest wusste wussten wusstet wussten
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Präterium und Perfekt van haben sein / werden :) Stampen!
ich hatte ich war ich wurde
du hattest du warst du wurdest
er hatte er war er wurde
wir hatten wir waren wir wurden
ihr hattet ihr wart ihr wurdet
S/sie hatten s/Sie waren s/Sie wurden
gehabt gewesen geworden
Slide 11 - Tekstslide
Onderdeel 2: de voltooide tijd
Hoe maak je dit ook alweer?
Wat zijn de uitzonderingen?
Slide 12 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden :
Voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden:
- basisregel : ge + stam + t
- stam op -d of -t --> ge + stam + et
- werkwoorden zoals atmen / regnen --> ge + stam + et
- werkwoorden op -ieren --> stam + t
- niet-scheidbare werkwoorden --> stam + t
Slide 13 - Tekstslide
Lijst van sterke + onregelmatige werkwoorden
Dit vindt je op de bladzijden achterin, hier vind je alle werkwoorden die onregelmatig of sterk zijn en dus niet via de standaard 'zwakke' regel.
Slide 14 - Tekstslide
Derde grammatica onderdeel
De zou-vorm :)
Slide 15 - Tekstslide
Deel 2: de zou-vorm met würden
We gebruiken de zou-vorm in verschillende situaties:
- een wens uit te drukken
- beleefd iets te vragen ( zou je me willen helpen?)
- een mogelijkheid aan te geven
- een situatie beschrijven die er nu niet is
Slide 16 - Tekstslide
Zou-vorm met würden
We noemen de zou-vorm 'Konjunktiv || . Leer dit voor de toets.
zullen = de zou vorm, in het Nederlans zeg je immers ook "ik zou graag .... willen '' .
ik zou = ich würde
Achter dit stukje plak je het hele werkwoord om aan te geven wat je graag 'zou' willen / doen / maken etc.
Slide 17 - Tekstslide
Konjunktiv ||
ik zou = ich würde
jij zou = du würdest
hij / zij / het zou = er / sie / es würde
wij zouden = wir würden
jullie zouden = ihr würdet
zij zouden = sie würden
U zou = Sie würden
Slide 18 - Tekstslide
Beispiele:
ik zou graag naar de Ikea gaan. =
Ich würde gern zu dem Ikea gehen.
Ik zou graag een taart bakken.
Ich würde gern eine Torte backen.
Slide 19 - Tekstslide
Konjunktiv II
In het Nederlands gebruiken wij altijd een vorm van zouden + een infinitief (hele ww). Voorbeeld: Hij zou gaan.
De modale ww, mögen en de hulp ww (haben, sein und werden) kennen in het Duits speciale zou-vormen. Andere ww vorm je door een vorm van würden + een infinitief. Vorbild: Er würde gehen.
Slide 20 - Tekstslide
Konjunktiv II
(speciale zou-vormen)
De speciale vormen zijn:
haben - hätten
sein - wären
werden - würden
dürfen - dürften
können - könnten
müssen - müssten
mögen - möchten
wollen-wollten
sollen- sollten
wissen-wussten
Slide 21 - Tekstslide
Konjunktiv II: Die Modalverben
-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)
Slide 22 - Tekstslide
Konjunktiv II: Die Hilfsverben
Slide 23 - Tekstslide
Ende...
Slide 24 - Tekstslide
Gestern ……….. wir leider nicht (verleden tijd)
timer
0:20
A
können
B
konntet
C
könnten
D
konnten
Slide 25 - Quizvraag
Warum .............. du gestern nicht mitkommen (verleden tijd)
timer
0:20
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte
Slide 26 - Quizvraag
Vul in (verleden tijd): Niemand ............ diesen Friseur (=kapper).
A
mögt
B
mogen
C
durfte
D
mochte
Slide 27 - Quizvraag
Vul in (verleden tijd): ............ ihr, wo ihr das Päckchen abholen .....................?
A
Musstet, wusstet
B
Wusstet, musstet
C
Weißt, sollt
D
Sollen, weißen
Slide 28 - Quizvraag
Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
timer
0:20
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud
Slide 29 - Quizvraag
Ich ______ nach Hause gehen. vt
A
musste
B
müsste
C
muss
D
möchte
Slide 30 - Quizvraag
Ihr ______ noch nicht nach Hause? vt
A
können
B
könntet
C
konntet
D
könne
Slide 31 - Quizvraag
Wir _______ nicht rein. vt
A
willen
B
dürfen
C
möchten
D
wollten
Slide 32 - Quizvraag
(studieren) Hast du in Paris .......
A
studiert
B
gestudiert
Slide 33 - Quizvraag
Voltooid deelwoord van gratulieren
A
gegratuliert
B
vergratuliert
C
gratuliert
D
grutijuisdfjkhsdfn
Slide 34 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van het werkwoord arbeiten is
A
arbeitet
B
gearbeitet
C
arbeiten
D
gearbeit
Slide 35 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van het werkwoord melden is
A
gemeldet
B
gemeld
C
gemelt
Slide 36 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van werden is:
A
gewerden
B
geworden
C
gewert
D
gewerdet
Slide 37 - Quizvraag
Hausaufgaben Woche 23
Kapitel 6: Paragraaf 1: Opdrachten 9-11
Grammatik Je kent de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.).
Grammatik Je kent de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) van haben, sein en werden en van de modale werkwoorden en wissen.