1. Refractie // de basis // het doel van de refractie

Refractie de basis
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
OptiekMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Refractie de basis

Slide 1 - Tekstslide

theorie les
Periode 2: 8 lesweken

Reader en planning staat op Teams.

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Lesweek
Onderwerp
week 1
Het doel van de refractie, objectieve & subjectieve refractie, visus.
week 2
Wat betekent visus 1.0, optotypen, fovea centralis.
week 3
Lettergrootte en afstandsgetal, rekenkundige reeks.
week 4
Tussentijdse toets.
week 5
Meetkundige reek, grafisch verloop van de refractie.
week 6
Pupilgrootte, brandlijnenschema's.
week 7 
Grafisch verloop construeren.
week 8
Tussentijdse toets.

Slide 3 - Tekstslide

Week 1
Leerdoelen
Aan het einde van de week kan je:
- uitleggen wat de doel van de refractie is.
- de verschillen tussen een objectieve en subjectieve meting       uitleggen.
- uitleggen van welke factoren de visus afhankelijk is.
Theorieboek
- bladzijde 4 tot en met 13
Huiswerkopdrachten
- opdracht 1 tot en met 4

Slide 4 - Tekstslide

LessonUp
LessonUp.app.
  • inloggen met de pincode en je naam.
  • de les is ook op je mobiel te volgen; printscreen maken voor aantekeningen.

Account aanmaken.
  • optioneel; met school e-mail. // code = rafxy
  • lessen zijn terug te kijken.

Slide 5 - Tekstslide

wat weet je nog van een hypermetroop en myoop?

Slide 6 - Woordweb

Het doel van de refractie
Het doel van de refractie (oogmeting) is het bepalen van de:

  • brekingsafwijkingen van het oog, voor zowel veraf als dichtbij:
       - veraf: myopie, hypermetropie en astigmatisme.
       - nabij: presbyopie.
  • richtingsafwijkingen van de visuele assen van het ogenpaar: exoforie, esoforie, hyperforie etc.

Slide 7 - Tekstslide

Het doel van de refractie
Is een brekings, en/of richtingsafwijking erg?

  • het is geen zwakte of ziekte van de ogen; de bouw van het oog wijkt af. Je kan dit compenseren met een correctie, waardoor wél een scherpe afbeelding op het netvlies ontstaat.
  • onvoldoende functioneren van het gezichtsorgaan kan ook andere oorzaken hebben. In uitzonderlijke gevallen kan het een direct of indirect gevolg van een ziekte zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Objectieve en subjectieve refractie
De refractie kun je in twee hoofdgroepen verdelen:
  • objectieve refractie
  • subjectieve refractie

Slide 9 - Tekstslide

objectieve vs. subjectieve refractie

Slide 10 - Woordweb

Objectieve refractie
Een objectieve refractie is een meting waarbij je geen gebruik maakt van de waarnemingen  van de klant.
  • de klant heeft dus geen inbreng in het meetresultaat.

Bijvoorbeeld:
  • skiascopie
  • autorefractor

- De klant is passief; kijkt alleen naar een bepaald object.
- de onderzoeker; gebruikt meetinstrumenten en niet gebruik van de waarneming van klant.

Slide 11 - Tekstslide

Subjectieve refractie
Meestal volgt de subjectieve meting na een objectieve meting.
Het gaat uit van de waarneming van de klant.

Bijvoorbeeld:
- phoropter of pasbril.

Belangrijk is de juiste vraagstelling.
De vragen moeten kort en bondig zijn.

Subjectieve refractie: gebruik van letterproeven (optotypen)

Slide 12 - Tekstslide

Visus
Visus is het vermogen om kleine details van een object gescheiden waar te kunnen nemen; ofwel op te kunnen lossen.

Visus wordt ook wel gezichtsscherpte genoemd, of oplossend vermogen.

Slide 13 - Tekstslide

Visus
De visus van het oog is afhankelijk van bepaalde factoren:
  1. de scherpte van de afbeelding op het netvlies (beeldscherpte).
  2. de grootte van de afbeelding op het netvlies (beeldgrootte).
  3. de netvliesstructuur.
  4. de lichtsterkte.
  5. het contrast van de netvliesafbeelding (hangt samen met de lichtsterkte).

Slide 14 - Tekstslide

Visus
1. de scherpte van de afbeelding op het netvlies (beeldscherpte).

De scherpte van het netvlies wordt beïnvloed door:
  • de brekingsafwijking van het oog/ de correctie toestand van het oog.
  • de grootte van de pupil.
  • de helderheid van de oogmedia.
  • de optische kwaliteit van de cornea en ooglens.
hoe groter de brekingsafwijking van het oog, hoe onscherper de afbeelding op het netvlies wordt. Wanneer de brekingsafwijking wordt gecorrigeerd, is het beeld op het netvlies wel scherper.
De grootte van het verstrooiingsfiguur is afhankelijk van de grootte van de pupil. Wanneer de pupildiameter verandert, verandert ook de grootte van het verstrooiingsfiguur. Wanneer de pupil kleiner wordt, neemt de gezichtsscherpte toe. Het verstrooiingsfiguur wordt dan namelijk kleiner.
De optische kwaliteit van de oogmedia is mede verantwoordelijk voor de hoogte van de visus. Met de oogmedia worden de heldere delen in het oog bedoeld die voor de lichtbreking zorgen.
Dit zijn het hoornvlies, het kamerwater, de ooglens en het glasvocht.
Bij bijvoorbeeld staar (cataract) is de ooglens troebel geworden, waardoor een wazig netvliesbeeld ontstaat en de visus lager wordt. 
Op het hoornvlies kunnen littekens zitten, waardoor de oppervlakte onregelmatig wordt en dus de optische kwaliteit en daarmee de visus achteruit gaat.

Slide 15 - Tekstslide

Visus
2. de grootte van de afbeelding op het netvlies (beeldgrootte)
Wanneer het netvlies een groter beeld krijgt aangeboden, kan het makkelijker details oplossen.

De grootte van het netvliesbeeld wordt bepaald door de brilcorrectie (positief of negatief glas), de hoornvliesafstand en de ooglengte.

  • de brilcorrectie
  • de hoornvliesafstand
  • de ooglengte
Een positief glas zorgt voor een vergroting. Een negatief glas zorgt voor een verkleining. Contactlenzen hebben nauwelijks invloed op de netvliesbeeldgrootte.
Waneer je de h.a. vergroot bij een positief glas, neemt de vergroting toe. Het beeld wordt dus groter. 
Wanneer je de h.a. verkleint bij een positief glas, wordt het beeld kleiner.

Bij een negatief glas is dit precies andersom.
Een wat langer gebouwd oog zal een groter netvliesbeeld geven dan een korter oog. Dit zie je in de afbeelding hiernaast, waarbij je de lens moet zien als de ooglens. De afstand van de lens tot het beeld sterlt de ooglengte voor.

Slide 16 - Tekstslide

Visus
3. de netvliesstructuur
Met de netvliesstructuur wordt de structuur van de lichtgevoelige cellen bedoeld. 

Vergelijk het met een foto: hoe meer pixels, hoe scherper de foto.





Dit geldt ook voor het netvlies; is het netvlies opgebouwd uit een fijne structuur, dan geeft dit een hogere visus, terwijl een grovere structuur een lagere visus geeft.

Slide 17 - Tekstslide

Visus
4. lichtsterkte
Om goed te kunnen zien moet er voldoende verlichting zijn. 
De hoeveelheid lichtstralen die binnenkomen, worden geregeld door de iris.

Als de lichtsterkte niet wordt aangepast, gaat het oog dit probleem zelf oplossen door de pupil te verwijden.
Hierdoor komt meer licht het oog binnen, maar neemt de scherpte van het beeld af.

Slide 18 - Tekstslide

Visus
5. contrast
Wanneer binnen een object geringe contrasten zijn tussen lichte en  donkere onderdelen, kan het oog moeilijker details waarnemen.




Slide 19 - Tekstslide

Week 1
Leerdoelen
Aan het einde van de week kan je:
- uitleggen wat de doel van de refractie is.
- de verschillen tussen een objectieve en subjectieve meting       uitleggen.
- uitleggen van welke factoren de visus afhankelijk is.
Theorieboek
- bladzijde 4 tot en met 13
Huiswerkopdrachten
- opdracht 1 tot en met 4

Slide 20 - Tekstslide